ECLI:NL:RVS:2025:2523

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
202402092/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-rijgeschiktheidverklaring van het CBR na psychologisch onderzoek en cannabisgebruik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 16 februari 2024 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had op 23 maart 2023 besloten dat [appellant] niet rijgeschikt was voor het besturen van motorvoertuigen, gebaseerd op een advies van een psychiater. Deze psychiater had op 8 februari 2023 onderzoek verricht en op 21 maart 2023 geadviseerd dat [appellant] recent cannabis had gebruikt en dat er sprake was van drugsmisbruik. Dit advies leidde tot de conclusie dat [appellant] ongeschikt was om motorvoertuigen te besturen. Het CBR handhaafde dit besluit in een latere uitspraak op 13 oktober 2023, waarin het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 9 april 2025 werd de zaak behandeld. De gemachtigde van [appellant], mr. M. Görsültürk, en een vertegenwoordiger van het CBR, S.J.W. van de Vorstenbosch, waren aanwezig. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de gronden van [appellant] in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten. De rechtbank had deze gronden gemotiveerd behandeld en [appellant] had geen nieuwe redenen aangedragen die de eerdere beoordeling in twijfel trokken. De Afdeling bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het CBR niet in strijd had gehandeld door [appellant] niet fysiek te horen, aangezien hij tijdens de telefonische hoorzitting zijn standpunten had kunnen inbrengen.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Het CBR werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.

Uitspraak

202402092/1/A2
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 16 februari 2024 in zaak nr. 23/2969 in het geding tussen:
[appellant]
en
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2023 heeft het CBR [appellant] niet rijgeschikt verklaard voor personenauto’s, bestelauto’s, bepaalde driewielers, vrachtauto of zware camper en het T-rijbewijs.
Bij besluit van 13 oktober 2023 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 april 2025, waar de gemachtigde van [appellant], mr. M. Görsültürk, advocaat in Oss, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Om te bepalen of [appellant] geestelijk en lichamelijk in staat is om te rijden heeft onder meer een psychiater op verzoek van het CBR op 8 februari 2023 onderzoek verricht en op 21 maart 2023 een advies uitgebracht. In het advies is vermeld dat uit dit onderzoek naar voren is gekomen dat [appellant] recent cannabis heeft gebruikt. De psychiater heeft de aanwezigheid van drugsproblematiek binnen de afgelopen twaalf maanden aannemelijk geacht, mede bezien in het licht van de voorgeschiedenis van [appellant] met drugsgerelateerde problematiek. De psychiater heeft geconcludeerd tot drugsmisbruik en [appellant] ongeschikt geacht voor het besturen van motorvoertuigen. Het CBR heeft het besluit van 23 maart 2023 gebaseerd op het advies van 21 maart 2023. Aan het besluit van 13 oktober 2023 heeft het CBR ten grondslag gelegd dat de psychiater in zijn aanvullende adviezen van 28 juni en 15 september 2023 zijn conclusie heeft gehandhaafd.
2.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 24 tot en met 28 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.       De Afdeling voegt daaraan toe dat het CBR - in reactie op het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij volgens het CBR zelf beschikt over een afschrift van de gezondheidsverklaring, omdat dat namelijk niet zo is - op de zitting heeft toegelicht dat de gezondheidsverklaring feitelijk bestaat uit een door [appellant] zelf ingevulde vragenlijst. De vragen zijn op de website van het CBR terug te vinden. Omdat moet worden aangenomen dat [appellant] de vragenlijst naar waarheid heeft ingevuld, kan hij zelf nagaan welke vragen hij met ja of met nee heeft beantwoord. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat [appellant] door het ontbreken van de gezondheidsverklaring niet in zijn procesvoering is gehinderd.
De Afdeling overweegt verder dat, hoewel [appellant] terecht aanvoert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR hem niet de mogelijkheid heeft aangeboden om fysiek gehoord te worden, dit niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hoewel [appellant] in de uitnodiging van 26 juli 2023 voor de hoorzitting op bezwaar niet op de mogelijkheid is gewezen om fysiek gehoord te worden, heeft hij op de zitting bij de Afdeling verklaard dat hij tijdens de telefonische hoorzitting alles heeft kunnen aanvoeren wat hij wilde aanvoeren. Gelet hierop is niet aannemelijk dat [appellant] in zijn belang is geschaad. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dit gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt, met verbetering van de gronden waarop deze berust, bevestigd.
5.       Het CBR moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 463,00 te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
488-1160