ECLI:NL:RVS:2025:2350
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
Op 23 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 januari 2023 was afgewezen. Betrokkene, die tegen deze afwijzing bezwaar had gemaakt, kreeg op 2 april 2025 gelijk van de rechtbank Den Haag, die de afwijzing vernietigde en de minister opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De minister van Asiel en Migratie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de uitspraak van de rechtbank niet uitgevoerd hoeft te worden totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de minister als betrokkene afgewogen. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de uitspraak van de rechtbank de minister niet verplicht om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen. Er was geen sprake van onomkeerbare gevolgen en de uitvoering van de uitspraak zou geen onevenredige spanning met zich meebrengen. Het verzoek van de minister werd afgewezen, en zij werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die op € 907,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.