ECLI:NL:RVS:2025:1887

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
202502417/1/V3 en 202502417/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 2 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie een aanvraag van appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. Hierop heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank op 25 april 2025 het verzoek van appellant om een voorlopige voorziening afgewezen. Appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A. Nijland, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 april 2025 geoordeeld dat er geen hoger beroep openstaat tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, zoals bepaald in artikel 8:104 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een schending van fundamentele rechtsbeginselen die een uitzondering op deze regel rechtvaardigt. Daarom verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd om van het hoger beroep en het verzoek kennis te nemen. De minister is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202502417/1/V3 en 202502417/2/V3.
Datum uitspraak: 25 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 april 2025 in zaak nr. NL25.16660 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 25 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek van appellant om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A. Nijland, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb. Uit artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb volgt echter dat er geen hoger beroep openstaat tegen een dergelijke uitspraak. Van die bepaling kan alleen worden afgeweken als sprake is van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, waardoor appellant geen eerlijk en onafhankelijk proces heeft gehad. Uit wat appellant aanvoert, blijkt niet dat daarvan sprake is.
2.       De voorzieningenrechter van de Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep en het verzoek kennis te nemen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep en het verzoek kennis nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.A. de Jong, griffier.
w.g. Willems
voorzieningenrechter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025
981