ECLI:NL:RVS:2025:1784

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
202401363/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.J.M. Ristra-Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

Op 22 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 augustus 2022 de aanvraag afgewezen. Hiertegen maakte de appellant bezwaar, maar dit werd op 24 februari 2023 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verklaarde op 5 februari 2024 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ook ongegrond. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401363/1/V3.
Datum uitspraak: 22 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 februari 2024 in zaak nr. NL23.8819 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 4.1, 5.1 en 6.1 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025
846-1137