202306668/1/V1.
Datum uitspraak: 8 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 2 oktober 2023 in zaak nr. NL23.21877 in het geding tussen:
referent
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Referent heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om betrokkene een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 2 oktober 2023 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om alsnog een besluit te nemen, dwangsommen vastgesteld en opgelegd en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 209,25.
Tegen deze uitspraak heeft referent, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, advocaat in Dalfsen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1253, onder 2. Hieruit volgt dat referent terecht betoogt dat de rechtbank wegingsfactor 0,5 (licht) en niet 0,25 (zeer licht) had moeten toepassen. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij onder toepassing van wegingsfactor 0,25, de minister heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 209,25. De Afdeling zal de minister alsnog tot een vergoeding van de proceskosten in beroep veroordelen met toepassing van wegingsfactor 0,5. De minister moet ook de proceskosten in hoger beroep vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding, en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak in hoger beroep eveneens als ‘licht’ aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de minister dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 2 oktober 2023 in zaak nr. NL23.21877, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 209,25;
III. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij referent in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00 (€ 453,50 voor het beroep en € 453,50 voor het hoger beroep), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2025
574-1060