ECLI:NL:RVS:2023:3206

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
202205714/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening remigratie-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een Marokkaanse man, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2022. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van een besluit van de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 23 juni 2009, waarin een remigratie-uitkering was toegekend. De SVB had in 2021 het verzoek van [appellant] om herziening afgewezen, maar later, op 16 december 2021, erkende de SVB dat het eerdere besluit onjuist was en kende het een remigratie-uitkering naar de norm van een gehuwde toe met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016. De rechtbank oordeelde dat de SVB de beleidsregel correct had toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de beleidsregel rechtvaardigden. [appellant] stelde dat de vijfjaarstermijn in de beleidsregel onredelijk was en dat de SVB fouten had gemaakt in de communicatie en beoordeling van zijn aanvraag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de SVB binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling had gehandeld. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202205714/1/V6.
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats] (Marokko),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2022 in zaak nr. 22/414 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de raad van bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2021 heeft de raad van bestuur een verzoek van [appellant] om herziening van een besluit van 23 juni 2009, afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2021 heeft de raad van bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en met ingang 1 januari 2016 een remigratie-uitkering naar de norm van een gehuwde aan [appellant] toegekend.
Bij uitspraak van 19 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, en de raad van bestuur, vertegenwoordigd door drs. W. van den Berg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij is op 8 september 2008 in het huwelijk getreden met zijn tweede echtgenote. [appellant] was op dat moment nog getrouwd met zijn eerste echtgenote. Op 23 oktober 2008 heeft [appellant] verzocht om een remigratie-uitkering. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij is getrouwd met zijn tweede echtgenote. Bij brief van 28 mei 2009 heeft [appellant] verzocht de aanvraag te wijzigen in een aanvraag voor een alleenstaande. Hij heeft daarbij aangegeven dat zijn eerste echtgenote waarschijnlijk in Spanje woont, dat hij al jaren geen contact meer met haar heeft en dat inschrijving van zijn tweede huwelijk in de gemeentelijke basisadministratie niet lukt. Bij besluit van 23 juni 2009 heeft de raad van bestuur een remigratie-uitkering toegekend. Omdat [appellant] zelf heeft aangegeven dat hij de aanvraag heeft ingediend voor een alleenstaande heeft de raad van bestuur de voorziening naar die norm toegekend. [appellant] heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.1.    Op 19 januari 2021 heeft [appellant] een verzoek om herziening van het besluit van 23 juni 2009 ingediend. De raad van bestuur heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 16 maart 2021. Bij besluit van 16 december 2021 heeft de raad van bestuur het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat hij het besluit van 23 juni 2009 herziet. De raad van bestuur heeft aan [appellant] met ingang van 1 januari 2016 een remigratie-uitkering naar de norm van een gehuwde toegekend. De raad van bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het besluit van 23 juni 2009 onmiskenbaar onjuist was door een fout van de raad van bestuur. Bij de raad van bestuur was ten tijde van dat besluit bekend dat [appellant] was getrouwd met zijn tweede echtgenote. De raad van bestuur kent de remigratie-uitkering naar de norm van een gehuwde toe met een terugwerkende kracht van vijf jaar vanaf de datum van de indiening van het herzieningsverzoek.
Oordeel van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van [appellant] om terug te komen van het in rechte onaantastbare besluit van 23 juni 2009, een verzoek is als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De raad van bestuur heeft dit verzoek beoordeeld aan de hand van beleidsregel SB 1076 (hierna: de beleidsregel). De rechtbank heeft geoordeeld dat de beleidsregel volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) valt binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de raad van bestuur het besluit van 16 december 2021 heeft genomen in overeenstemming met de beleidsregel en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de raad van bestuur van dat beleid zou moeten afwijken.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de gehanteerde vijfjaarstermijn in de beleidsregel evident onredelijk en niet evenredig is. Hij voert aan dat de raad van bestuur voor het bepalen van de vijfjaarstermijn ten onrechte is aangesloten bij de systematiek in het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) over de verjaring van rechtsvorderingen tot voldoening van periodieke betalingen geregeld in artikel 3:308 van het BW, omdat de verjaring van een civielrechtelijke vordering naar de toekomst werkt terwijl de beperking van de terugwerkende kracht naar het verleden werkt.
3.1.    In de beleidsregel is het volgende opgenomen. De raad van bestuur acht het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit als hij uit wat de desbetreffende belanghebbende heeft aangevoerd in het herzieningsverzoek concludeert dat het besluit onmiskenbaar onjuist is. Voor de mate van terugwerkende kracht die de raad van bestuur vervolgens hanteert, is van belang of de onjuistheid het gevolg is van een fout van de raad van bestuur, een wijziging van beleid van de raad van bestuur of overige omstandigheden. Van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de raad van bestuur is sprake als de raad van bestuur op basis van de gegevens die op de datum van dat besluit beschikbaar waren of die bij een normaal onderzoek van de raad van bestuur beschikbaar zouden zijn geweest, de uitkering correct had kunnen vaststellen aan de hand van de toen geldende wetgeving en beleidsregels, en de desbetreffende belanghebbende alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt. De raad van bestuur kan in dergelijke gevallen de uitkering met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar herzien.
3.2.    Het is juist dat de raad van bestuur voor de vijfjaarstermijn is aangesloten bij de systematiek in het BW over de verjaring van rechtsvorderingen tot voldoening van periodieke betalingen (artikel 3:308 van het BW). Dat blijkt uit het Besluit beleidsregels SVB afwijking ingangsdatum uitkering van 26 april 1996, Stcrt. 1996, 146, p. 3. De Afdeling is, anders dan [appellant], van oordeel dat de situatie geregeld in artikel 3:308 van het BW niet zodanig verschilt van de situatie opgenomen in de beleidsregel dat de raad van bestuur hier niet naar heeft mogen verwijzen voor het bepalen van de vijfjaarstermijn. In beide gevallen gaat het namelijk om de beperking van termijnen bij een rechtsvordering. Van belang is ook dat het vaste rechtspraak van de CRvB is dat de beleidsregel en de daarin opgenomen vijfjaarstermijn passen binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Zie de uitspraken van de CRvB van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:521, onder 4.4.3, en 21 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2925, onder 4.4. De Afdeling ziet geen grond voor een ander oordeel en sluit zich daarom aan bij het oordeel van de CRvB.
3.3.    Het betoog slaagt niet.
4.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de raad van bestuur van de beleidsregel zou moeten afwijken. Hij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad van bestuur meerdere, ernstige fouten heeft gemaakt waardoor hij op grond van artikel 4:84 van de Awb van de beleidsregel moet afwijken. Volgens [appellant] heeft de raad van bestuur de rechtmatigheid van het besluit van 23 juni 2009 niet bewaakt, omdat hij heeft erkend dat hij zich in dat besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het huwelijk met de tweede echtgenote niet rechtsgeldig zou zijn en de tweede echtgenote daarom niet aangemerkt kon worden als partner in de zin van de Remigratiewet. Verder heeft de raad van bestuur onvolledig en inadequaat met [appellant] gecommuniceerd over de behandeling van zijn aanvraag, waardoor [appellant] zich genoodzaakt voelde om de aanvraag te wijzigen in een aanvraag voor een remigratie-uitkering voor een alleenstaande. [appellant] voert verder aan dat de raad van bestuur hem ernstig nadeel heeft berokkend, omdat hij jarenlang een te lage remigratie-uitkering heeft ontvangen.
4.1.    De raad van bestuur heeft in het besluit van 16 december 2021 uiteengezet waarom het besluit van 23 juni 2009 onmiskenbaar onjuist is. Hierbij heeft de raad van bestuur erkend dat hij een fout heeft gemaakt, omdat ten tijde van het besluit van 23 juni 2009 bij hem bekend was dat [appellant] was getrouwd met zijn tweede echtgenote en hij daarvoor bewijs had overgelegd. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat dit geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan de raad van bestuur van de beleidsregel zou moeten afwijken. De beleidsregel is namelijk juist opgesteld voor gevallen waarin de raad van bestuur een fout heeft gemaakt en daardoor een onmiskenbaar onjuist besluit heeft genomen. Bovendien is de gemaakte fout in dit geval niet zodanig ernstig dat de raad van bestuur van de beleidsregel moet afwijken.
4.2.    De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de omstandigheid dat de raad van bestuur onvolledig en inadequaat met [appellant] heeft gecommuniceerd ook geen bijzondere omstandigheid is.
Uit telefoonnotities van 27 januari 2009 en 3 februari 2009 tussen de gemachtigde van [appellant] en de raad van bestuur blijkt dat de gemachtigde van [appellant] bij de raad van bestuur heeft aangegeven dat [appellant] duurzaam gescheiden leeft van zijn eerste echtgenote en het hem niet lukt om het huwelijk met zijn tweede echtgenote in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie. De raad van bestuur heeft hierop geantwoord dat hij [appellant] hierover zal terugbellen. Dit is echter niet gebeurd. Verder staat in de telefoonnotitie van 3 februari 2009 dat de raad van bestuur intern onderzoek zal doen naar het tweede huwelijk van [appellant]. Daarbij wordt opgemerkt dat als blijkt dat het tweede huwelijk van [appellant] rechtsgeldig is, hem een remigratie-uitkering voor gehuwden zal worden toegekend. Vervolgens heeft de raad van bestuur [appellant] bij brief van 18 mei 2009 gevraagd naar een kopie van de huwelijksakte van het tweede huwelijk of een ander door de Marokkaanse autoriteiten afgegeven document waaruit de datum van het tweede huwelijk blijkt. Bij brief van 28 mei 2009 heeft [appellant] verzocht de aanvraag te wijzigen in een aanvraag voor een alleenstaande en daarbij aangegeven dat hij al documenten over zijn tweede huwelijk heeft overgelegd. De rechtbank heeft over deze gang van zaken terecht overwogen dat dit valt onder de fout die de raad van bestuur heeft gemaakt bij de beoordeling van de aanvraag van [appellant] om een remigratie-uitkering en dus valt onder het toepassingsbereik van de beleidsregel. Als de raad van bestuur onderzoek had gedaan naar het tweede huwelijk van [appellant] dan had hij immers de tweede echtgenote van [appellant] als partner kunnen aanmerken in de zin van de Remigratiewet. De rechtbank heeft verder terecht bij haar oordeel in aanmerking genomen dat [appellant] in het besluit van 23 juni 2009 heeft berust. Dat het niet bij hem is opgekomen om bezwaar te maken tegen dit besluit, zoals zijn gemachtigde op de zitting bij de Afdeling heeft toegelicht, komt voor zijn risico.
4.3.    [appellant] betoogt in dit verband tevergeefs onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 4 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1814, dat de beleidsregel niet differentieert naar de ernst en hoeveelheid van fouten. De CRvB heeft in de uitspraak overwogen dat in die zaak sprake was van zodanig bijzondere omstandigheden dat die de raad van bestuur aanleiding hadden moeten geven met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van de beleidsregel. In de zaak die ten grondslag lag aan die uitspraak voerde de desbetreffende appellante een vreemdelingenrechtelijke procedure tot aan het Hof van Justitie en was sprake van een opeenstapeling van overheidsbesluiten waarbij achteraf bezien foute inschattingen zijn gemaakt. Die situatie doet zich hier niet voor.
4.4.    De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad van bestuur hem ernstig nadeel heeft berokkend. Hij heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat hij in een zodanig slechte financiële situatie verkeert, dat het van onevenredige hardheid getuigt om de remigratie-uitkering niet verder dan vijf jaar terug te herzien.
4.5.    Het betoog slaagt niet.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De raad van bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D.J.D. van der Heijden, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023
954