202201693/1/A2.
Datum uitspraak: 14 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 januari 2022 in zaak nr. 21/41 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, de huurtoeslag voor [appellante] over het toeslagjaar 2019 definitief berekend en vastgesteld op € 0,00 en een bedrag van € 2.982,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 10 december 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 11 september 2020, voor zover dat ziet op de huurtoeslag, gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, de huurtoeslag van [appellante] over 2019 herzien en definitief vastgesteld op € 2.966,00 en bepaald dat [appellante] nog een bedrag krijgt van € 1.508,00 aan te weinig ontvangen voorschotten huurtoeslag.
Bij uitspraak van 24 januari 2022 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van 26 oktober 2021, voor zover dat ziet op de huurtoeslag, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2023, waar [appellante] en Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft partijen een kopie van het rechtbankdossier toegestuurd.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 2 mei 2023, waar [appellante] en Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Het hoger beroep en de beoordeling daarvan
1. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van [appellante] van rechtswege ook betrekking heeft op het besluit van 26 oktober 2021. De rechtbank heeft daarom - ook - dat besluit getoetst.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 26 oktober 2021 zorgvuldig heeft genomen en bij de berekening van de toeslagen is uitgegaan van de juiste toetsingsinkomens. De rechtbank heeft in dat kader overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen voor de berekening van de huurtoeslag terecht de in 2019 door [appellante] ontvangen nabetalingen van het toetsingsinkomen heeft afgetrokken.
2.1. [appellante] is het niet eens met de overweging van de rechtbank over de huurtoeslag. Zij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 26 oktober 2021 een fout heeft gemaakt bij de berekening van de huurtoeslag.
2.2. De Afdeling is van oordeel dat [appellante] hierin gelijk heeft. Daarom slaagt haar betoog.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij brief van 2 maart 2023 laten weten dat in het besluit van 26 oktober 2021 bij de berekening van de definitieve huurtoeslag is uitgegaan van een verkeerd toetsingsinkomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft gerekend met een nabetaling in 2019 van € 2.990,00, terwijl dat € 4.483,00 had moeten zijn. Zoals [appellante] op de zitting van 2 mei 2023 heeft gezegd, heeft zij daar al in de bezwaarprocedure op gewezen. Daar is toen ten onrechte niets mee gedaan door de Belastingdienst/Toeslagen. Het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag had dus niet € 16.722,00 (€ 19.712,00 min € 2.990,00), maar € 15.229,00 (€ 19.712,00 min € 4.483,00), moeten zijn. Dat betekent dat [appellante] toen meer dan de berekende € 1.508,00 aan te weinig ontvangen voorschotten huurtoeslag had moeten terugkrijgen. Ook de Belastingdienst/Toeslagen heeft op de zitting gevraagd de uitspraak van de rechtbank en het besluit van 26 oktober 2021 in zoverre te vernietigen.
Nieuw besluit
3. Hangende hoger beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen nieuwe meldingen ontvangen vanuit de Basisregistratie inkomensgegevens (hierna: Bri) over het inkomen van [appellante] over 2019. Dit heeft voor de huurtoeslag geleid tot het besluit van 11 april 2022. Daarin heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2019 opnieuw berekend en vastgesteld. Bij die berekening heeft de Belastingdienst/Toeslagen gerekend met het bedrag van € 4.483,00 voor de aftrek van de nabetaling. Volgens het besluit van 11 april 2022 moet [appellante] over 2019 € 966,00 aan huurtoeslag terugbetalen.
4. [appellante] heeft in de nu aan de orde zijnde procedure geen gronden ingediend tegen het besluit van 11 april 2022. De Belastingdienst/Toeslagen stelde zich ter zitting op het standpunt dat hierover afzonderlijk kan worden geprocedeerd. Het besluit van 11 april 2022 is op de zitting niet inhoudelijk aan de orde geweest. De Afdeling gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat de Belastingdienst/Toeslagen - ook als [appellante] niet afzonderlijk bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 april 2022 - met [appellante] om tafel gaat zitten om samen naar dit besluit en haar situatie te kijken. Uit wat op de zitting is besproken, begrijpt de Afdeling dat de, zoals [appellante] dat noemt, ‘getrapte besluitvorming’ lastig is geweest voor haar. In haar zaken zijn veel herziene besluiten genomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft uitgelegd dat dit te maken heeft met de meldingen vanuit de Bri over wijzigingen in het inkomen van [appellante]. Dit is een begrijpelijke verklaring, maar de Afdeling begrijpt ook dat de vele herzieningen en de gemaakte fout hebben geleid tot onduidelijkheid bij [appellante]. Daarbij speelt ook een rol dat er bij [appellante] nog vragen zijn over (verzoeken om) uitstel van betaling, betalingen die zij al heeft gedaan en verrekeningen daarvan en de mogelijkheid van een betalingsregeling
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2021, voor zover dat ziet op de huurtoeslag, ongegrond heeft verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen dat besluit, voor zover dat ziet op de huurtoeslag, gegrond verklaren en dat besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
6. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen nieuw besluit over de huurtoeslag te nemen, omdat, zoals hiervoor onder 3 is toegelicht, de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] inmiddels in het besluit van 11 april 2022 met de nabetaling van € 4.483,00 heeft berekend. Het besluit van 11 april 2022 valt buiten de reikwijdte van deze zaak. Hiervoor geldt wat is overwogen onder 4 van deze uitspraak.
7. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 januari 2022 in zaak nr. 21/41, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2021, voor zover dat ziet op de huurtoeslag, ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van 26 oktober 2021, voor zover dat ziet op de huurtoeslag, ingestelde beroep, gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 26 oktober 2021 in zoverre;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 6,59;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 134,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023
154.