ECLI:NL:RVS:2021:2555

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
202005230/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen huisverbod opgelegd door burgemeester van Vlaardingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Vlaardingen is opgelegd op 4 september 2020. Dit huisverbod van tien dagen werd opgelegd op basis van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) na een incident op 3 september 2020, waarbij [appellant] geweld heeft gebruikt en de vrouw en haar dertienjarige zoon heeft bedreigd. De burgemeester oordeelde dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de vrouw en haar zoon.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, maar [appellant] ging in hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 augustus 2021 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen en dat er voldoende grond was voor de veronderstelling van gevaar. De rechtbank oordeelde echter dat de motivering van het besluit onvoldoende was, maar dat dit niet leidde tot schade voor [appellant].

In het hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een huisverbod was voldaan. Hij ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij niet in zijn belangen was geschaad door het motiveringsgebrek. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester inderdaad bevoegd was om het huisverbod op te leggen, maar dat de rechtbank de burgemeester had moeten veroordelen in de proceskosten van [appellant]. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling, maar voor het overige werd de uitspraak bevestigd.

Uitspraak

202005230/1/A3.
Datum uitspraak: 17 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Vlaardingen,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2020 in zaak
nr. 10/603718 / 20-6858 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Vlaardingen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2020 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd.
Bij uitspraak van 11 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 9 augustus 2021.
Overwegingen
Inleiding
1.       De burgemeester heeft met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) aan [appellant] een huisverbod van tien dagen opgelegd. [appellant] woonde toen met [vrouw] en haar dertienjarige zoon in een woning in Vlaardingen. Aan het besluit is ten grondslag gelegd dat op 3 september 2020 een incident in de woning heeft plaatsgevonden waarbij [appellant] geweld heeft gebruikt en waarbij hij de vrouw en haar zoon heeft bedreigd met mishandeling als zij niet naar hem zouden luisteren of als ze bij hem weg zouden proberen te komen. De burgemeester heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de vrouw en haar zoon, althans dat een ernstig vermoeden van dit gevaar bestond.
De aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen en in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. De burgemeester heeft volgens de rechtbank terecht aangenomen dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning tenminste een ernstig vermoeden van gevaar opleverde als bedoeld in artikel 2 Wth. Er was een incident waarbij [appellant] uit onvrede de zoon heeft geslagen en heeft overgoten met een blik bier. Tussen [appellant], de vrouw en haar zoon bestaan grote spanningen. De vrouw heeft verklaard dat zij door [appellant] is bedreigd. Zij is na het incident de woning uit gevlucht. [appellant] heeft eerder een huisverbod opgelegd gekregen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het besluit waarmee het huisverbod is opgelegd onvoldoende is gemotiveerd omdat de motivering pas is gegeven in het verweerschrift een dag voor de zitting van de rechtbank. De rechtbank heeft het besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand gelaten omdat niet is gebleken dat [appellant] daardoor in zijn belangen is geschaad.
Het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een huisverbod. Hij betwist dat hij heeft erkend dat hij de zoon heeft geslagen en/of bier over hem heen heeft gegooid. Hij stelt dat hij dat altijd heeft ontkend. Hij heeft alleen gezegd dat hij zijn hand, met daarin een bierblik, heeft vastgepakt en daaraan heeft getrokken en dat daarbij bier is gemorst dat hoogstwaarschijnlijk over de zoon is gekomen. Dat is heel iets anders dan waar de rechtbank vanuit gaat. Er was volgens [appellant] geen sprake van gevaar of een ernstig vermoeden daarvan. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan het motiveringsgebrek in het besluit. Hij is daardoor in zijn belangen geschaad. Hij heeft beroep moeten instellen om te weten te komen waarom aan hem een huisverbod was opgelegd. De rechtbank had bij toepassing van artikel 6:22 van de Awb in ieder geval niet mogen afzien van een proceskostenveroordeling.
De beoordeling van het hoger beroep
4.       Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2222) is een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot opleggen van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
4.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was een huisverbod op te leggen en in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Aan de besluitvorming liggen drie Risico-inventarisaties Huiselijk Geweld (hierna: RIHG’s) en overige gegevens ten grondslag, waaronder de processen-verbaal van bevindingen en van verhoren van de politie van [appellant], de vrouw en de zoon en de aangifte op 4 september 2020 van de vrouw tegen [appellant] wegens bedreiging. Hoewel uit de beschikbare gegevens niet onomstotelijk blijkt dat [appellant] de zoon met een bierblik heeft geslagen en met bier heeft overgoten, blijkt daaruit wel dat er een incident was met een bierblikje, dat [appellant] toen overmatig had gedronken en dat hij de vrouw en haar zoon heeft bedreigd en geduwd en aan hen heeft getrokken om van hen de telefoon af te pakken waarmee zij de politie wilden waarschuwen. De vrouw heeft bij haar aangifte verklaard dat [appellant] daarbij met zijn volle gewicht op haar zoon neerkwam. De zoon heeft blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2020 verklaard dat [appellant] erg dronken was en dat er ruzie was en dat hij erg bang was. [appellant] heeft bier naar hem gegooid en schold hen uit en zei dat ze er spijt van zouden krijgen en dat als de politie zou komen het slecht met hen ging aflopen. Zijn moeder ging met de telefoon naar buiten en toen ze weer in de woning kwam bedreigde [appellant] hen. Ze zijn uit de woning gevlucht en hebben buiten op de politie gewacht, aldus de zoon. In hetzelfde proces-verbaal is vermeld dat de politie zag dat zij een erg bange indruk maakten en dat de zoon lijkbleek was en stond te beven. Uit de verklaringen van de vrouw en de zoon volgt verder dat zij al langer heel bang zijn voor [appellant], die volgens hen dominant, gewelddadig en een alcoholist is en hen dagelijks met de dood bedreigt. Verder is van belang dat [appellant] sinds 2017 bekend is bij politie en justitie wegens rijden onder invloed en ernstige bedreiging waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld en hem eerder een huisverbod is opgelegd. Uit een uittreksel Justitiële Documentatie van 9 september 2020 volgt dat [appellant] van 2 juni 2020 tot 2 juni 2022 een contactverbod had met een voormalige vriendin, als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk deel van een hem door de strafrechter opgelegde gevangenisstraf. Deze gegevens ondersteunen de verklaringen van de vrouw en haar zoon over het gedrag van [appellant]. De enkele ontkenning door [appellant] van het verloop van het incident op 3 september 2020 is gelet op al het vorenstaande niet voldoende om de geloofwaardigheid van deze verklaringen in twijfel te treken.
4.2.    De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat [appellant] niet in zijn belangen is geschaad door het in stand laten van het besluit. Hij was zelf bij het incident aanwezig dat tot het huisverbod heeft geleid en beschikte voorafgaand aan de zitting van de rechtbank alsnog over de in het verweerschrift vermelde motivering. Gelet daarop is hij niet in zijn procedurele belangen geschaad. [appellant] betoogt wel terecht dat de rechtbank de burgemeester had moeten veroordelen in de proceskosten van [appellant] in beroep (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:265 onder 6.3.).
Conclusie
4.3.    Gelet op overweging 4.2. is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling bepalen dat de burgemeester de proceskosten moet vergoeden. Voor het overige moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
4.4.    De burgemeester moet gelet op overweging 4.3. ook de proceskosten in hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2020 met zaaknummer 10/603718 / 20-6858 voor zover de rechtbank heeft nagelaten de burgemeester te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten van het beroep;
III.      bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV.      veroordeelt de burgemeester van Vlaardingen in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep bij [appellant] opgekomen proceskosten tot vergoeding van een bedrag van € 2.244,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.
317-983