ECLI:NL:RVS:2019:4208
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 2 november 2018. De rechtbank had in die uitspraak de aanvragen van vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris op 25 juli 2016 en 23 februari 2018 waren afgewezen, gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en bepaalde dat deze een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.L. van Riel, hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.
De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die op € 512,00 zijn vastgesteld, en is er een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2019.