ECLI:NL:RVS:2019:3871
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
Op 14 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 31 mei 2018 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit werd op 26 september 2018 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens had de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 19 februari 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom hij de uitspraak onjuist achtte. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk en besliste dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 14 november 2019.