ECLI:NL:RVS:2019:3867

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
201907971/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende uitzetting

Op 13 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 september 2019 het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag van een vreemdeling om zijn uitzetting achterwege te laten buiten behandeling te stellen, had vernietigd. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.

De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank had niet tot gevolg dat de staatssecretaris moest bepalen dat de uitzetting achterwege blijft, en de uitvoering van de uitspraak zou geen onomkeerbare gevolgen hebben.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en bepaald dat hij geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op dezelfde datum, 13 november 2019, en is vastgesteld door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

201907971/2/V3.
Datum uitspraak: 13 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 13 september 2019 in zaak nr. 19/2095 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 11 maart 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 13 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de staatssecretaris moet bepalen dat de uitzetting achterwege blijft. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019
47-839.