ECLI:NL:RVS:2019:3775

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
201906798/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen ongewenstverklaring en verblijfsrecht

Op 7 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 maart 2018 ongewenst verklaard en had geen verblijfsrecht meer als gemeenschapsonderdaan in Nederland. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd op 8 juni 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 13 augustus 2019 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk voor wat betreft de vaststelling van het verblijfsrecht en ongegrond voor de ongewenstverklaring. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals bepaald in artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 november 2019.

Uitspraak

201906798/1/V3.
Datum uitspraak: 7 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 augustus 2019 in zaak nr. 18/4926 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2018 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 8 juni 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de vaststelling dat hij geen verblijfsrecht meer heeft, niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bakker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2019
395.