ECLI:NL:RVS:2019:3775
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen ongewenstverklaring en verblijfsrecht
Op 7 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 maart 2018 ongewenst verklaard en had geen verblijfsrecht meer als gemeenschapsonderdaan in Nederland. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd op 8 juni 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 13 augustus 2019 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk voor wat betreft de vaststelling van het verblijfsrecht en ongegrond voor de ongewenstverklaring. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals bepaald in artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 november 2019.