201800756/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Eindhoven,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen verontreiniging van de bodem ter plaatse van het woonwagencentrum aan het Orgelplein te Eindhoven, afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Wooninc heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.N.H. van de Waerdt, mr. E.S.G. Rutten en T.J.G. Klamerek, zijn verschenen.
Ter zitting is voorts verschenen [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Overwegingen
Inleiding
1. De locatie van het woonwagencentrum aan het Orgelplein te Eindhoven was tot 1986 in gebruik als een slopers- en woonwagenterrein en was daarna een grotendeels braakliggend terrein. De grond was verontreinigd. Voor de sanering van onder meer deze locatie is op 31 maart 2006 het saneringsplan "Herzien gefaseerd saneringsplan geval D; ‘Tongelresche Akkers’, Eindhoven" vastgesteld (hierna: het saneringsplan). Bij besluit van 12 juli 2006 heeft het college ingestemd met het saneringsplan en met een sanering in fasen. [bedrijf] is de saneerder.
[appellant] woont aan het [locatie] te Eindhoven. Hij heeft het college bij brief van 29 maart 2012 verzocht om handhavend op te treden tegen overschrijding van de terugsaneerwaarden voor minerale olie en PCB’s. Aan zijn verzoek heeft hij een onderzoeksrapport van Van Oort Bodemonderzoek B.V. (hierna: Van Oort) van 18 maart 2012 ten grondslag gelegd.
2. Het college heeft het verzoek afgewezen en deze afwijzing bij het besluit op bezwaar gehandhaafd, omdat de sanering van dit deel van de saneringslocatie al in 2008 is afgerond en de door Van Oort aangetroffen stoffen zich bevinden in de na de sanering aangebrachte laag gecertificeerd puingranulaat. Die laag is aangebracht ten behoeve van het bouwrijp maken van het terrein en voldoet volgens het college aan de samenstellingseisen die ingevolge de Regeling bodemkwaliteit gelden voor toepassing als niet vormgegeven bouwstof.
Regelgeving
3. De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Procedure
4. [appellant] voert aan dat het college in de bezwaarprocedure niet zorgvuldig heeft gehandeld. Het bezwaarschrift is volgens hem veel te lang bij het college blijven liggen en het college heeft in de communicatie met [appellant] fouten gemaakt.
4.1. Het college heeft naar voren gebracht dat de overschrijding van de beslistermijn in dit geval mede werd veroorzaakt doordat nog overleg is gevoerd om te bezien of het bezwaar op een minnelijke wijze afgehandeld kon worden. Na deze aanhouding is de behandeling van het bezwaar volgens het college weer opgepakt en heeft [appellant] gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bezwaar op een hoorzitting toe te lichten.
4.2. Belanghebbenden kunnen beroep bij de bestuursrechter instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Overschrijding van de beslistermijn betekent echter niet dat het te laat genomen besluit wegens die overschrijding onrechtmatig is. In de overschrijding van de beslistermijn bestaat daarom geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit. De door [appellant] gestelde fouten in de communicatie vonden plaats voor de hoorzitting van 6 april 2017. Deze hebben niet tot gevolg gehad dat [appellant] niet door de bezwaarschriftencommissie is gehoord, zodat ook daarin geen grond bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit.
4.3. Het betoog faalt.
Sanering
5. [appellant] betoogt dat het college in het besluit op bezwaar ten onrechte niet is ingegaan op het voorstel van Van Oort om een saneringsplan en een kwaliteitsborgingsplan op te stellen. Voorts is volgens hem niet voldaan aan de verplichting om een evaluatieverslag van de sanering vast te stellen.
5.1. Het saneringsplan vermeldt dat de sanering in twee fasen wordt uitgevoerd. Fase 1 betreft de sanering van het oostelijke terreindeel, waarvan een gedeelte nu is ingericht als woonwagenlocatie. Fase 1 behelst de ontgraving van de grondwal en verontreinigde grond, met een gemiddelde ontgravingsdiepte van 0,5 m. Het saneringsplan vermeldt dat een eindcontrole moet worden uitgevoerd, voordat wordt begonnen met het aanvullen van de ontgravingen. Voor de wijze waarop de eindcontrole plaatsvindt, verwijst het saneringsplan naar het op 16 januari 2003 opgestelde kwaliteitsborgingsplan.
5.2. Het besluit op bezwaar vermeldt dat de sanering van dit deel van de saneringslocatie in 2008 is afgerond en dat de putbodem na de sanering is gecontroleerd, waarna nog een aanvullend verificatieonderzoek is uitgevoerd. Uit de resultaten daarvan blijkt volgens het college dat de bodem na de sanering voldoet aan de terugsaneerwaarden volgens het goedgekeurde saneringsplan. In verweer wijst het college in dit verband op de opleveringsnotitie van Royal Haskoning van 29 februari 2008 (hierna: de opleveringsnotitie), die het college akkoord heeft bevonden. Het stelt verder dat de saneringsput na de sanering van het huidige Orgelplein is aangevuld met gebiedseigen grond tot ongeveer 50 tot 60 cm onder het huidige maaiveld. Na het aanvullen is door Tritium Advies B.V. een verificatieonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoeksrapport van 21 juli 2008 blijkt dat de aanvulgrond schoon is, aldus het college.
5.3. De opleveringsnotitie vermeldt dat de putbodem en putwanden zijn bemonsterd overeenkomstig het kwaliteitsborgingsplan van 16 januari 2003. De resultaten daarvan zijn in de bijlagen bij de notitie opgenomen. In de notitie concludeert Royal Haskoning dat de grondsanering ter plaatse van het - toen nog - toekomstige woonwagenpark overeenkomstig de doelstelling van de sanering en de uitgangspunten en randvoorwaarden van het saneringsplan is uitgevoerd. Volgens Royal Haskoning bestaan er op dat moment milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen meer om het nieuwe woonwagenpark te bouwen.
5.4. Anders dan [appellant] stelt, is in het rapport van Van Oort van 18 maart 2012 niet voorgesteld om een saneringsplan op te stellen. Wel is daarin opgemerkt dat er naast een saneringsplan een kwaliteitsborgingsplan opgesteld zou moeten zijn met als doel het waarborgen van de kwaliteit van de milieukundige processturing en het waarborgen van de verificatie van de bodemsanering. Dit laatste betekent volgens het rapport dat voorafgaand aan het gebruik van de nieuwe woonwagenlocatie een (eind)controle uitgevoerd zou moeten zijn waarmee aangetoond is dat de saneringsdoelstelling is behaald. Uit het rapport blijkt dat Van Oort niet beschikte over het op 16 januari 2003 door Royal Haskoning in opdracht van [bedrijf] opgestelde kwaliteitsborgingsplan en de opleveringsnotitie. Aangezien [appellant] in bezwaar niet heeft gewezen op het ontbreken van een kwaliteitsborgingsplan, heeft het college niet specifiek op het kwaliteitsborgingsplan hoeven ingaan.
5.5. In het besluit van 14 augustus 2012 is vermeld dat pas na afronding van de sanering van het hele geval van verontreiniging een verslag van de sanering zal worden opgesteld, waarop zal worden beschikt. In het besluit is de verwachting geuit dat de sanering medio 2013 zal worden afgerond. Die verwachting is echter niet uitgekomen en een verslag is nog niet opgesteld. Anders dan [appellant] betoogt, is in het besluit van 14 augustus 2012 niet toegezegd of verplicht gesteld dat het verslag medio 2013 wordt opgesteld. Dat nog geen verslag was opgesteld, betekent daarom niet dat het college in bezwaar bevoegd was om op dit punt handhavend op te treden.
Ter zitting heeft [bedrijf] overigens toegelicht dat alle informatie over de sanering van dit deel van de saneringslocatie bekend is. Die informatie is neergelegd in de opleveringsnotitie. Het op te stellen verslag zal volgens [bedrijf] geen andere informatie bevatten over dit deel van de saneringslocatie, dat volledig is gesaneerd. Het ontbreken van een verslag betekent daarom niet dat de situatie ter plaatse onduidelijk is, zoals [appellant] vreest.
5.6. Het betoog faalt.
Na de sanering aangebrachte puinlaag
6. [appellant] bestrijdt dat de puinlaag die door Van Oort is onderzocht, moet worden aangemerkt als een bouwstof.
6.1. Na de sanering heeft [bedrijf] het terrein van de huidige woonwagenlocatie in opdracht van Stichting Wooninc bouwrijp gemaakt. In het besluit op bezwaar is toegelicht dat het terrein daartoe eerst is aangevuld met gebiedseigen grond. Daarop is een laag gecertificeerd zand aangebracht van ongeveer 20 cm. Op dit zand is ter plaatse van de wegen en de geplande woonwagens een laag gecertificeerd puingranulaat van ongeveer 25 cm aangebracht, waarop weer een laag straatzand is aangebracht van 5 tot 10 cm. Buiten de wegen en de locaties van de geplande standplaatsen is in plaats van puingranulaat een dikkere laag gecertificeerd zand aangebracht.
Het college stelt zich op het standpunt dat de puinlaag moet worden beschouwd als een niet vormgegeven bouwstof.
6.2. Niet in geschil is dat de puinlaag dient ter versteviging van de ondergrond. Het puingranulaat is als fundering voor de standplaatsen en de wegen gebruikt en is daarmee een bouwstof in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
[appellant] heeft niet betwist dat de puinlaag, met de door Van Oort daarin aangetroffen hogere waarden, voldoet aan de in de Regeling bodemkwaliteit gestelde samenstellingseisen voor toepassing als niet vormgegeven bouwstof.
6.3. Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019
148.
BIJLAGE
Wet bodembescherming
Artikel 38
1. Degene die de bodem saneert, voert de sanering zodanig uit dat:
a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;
[…]
3. Indien het belang van de bescherming van de bodem zich daartegen niet verzet, kunnen gedeputeerde staten op verzoek van degene die de bodem saneert, bepalen dat de sanering in fasen wordt uitgevoerd.
[…].
Artikel 39c
1. Na de uitvoering van de sanering of een fase van de sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, doet degene die de bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag aan gedeputeerde staten.
2. Het verslag behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het verslag instemmen indien gesaneerd is overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 38.
[…].
Artikel 88
1. De gemeenten Amsterdam, 's-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht worden gelijkgesteld met een provincie voor de toepassing van:
a. de artikelen […] 38, derde en vierde lid, […], 39c, […];
[…]
5. Bij algemene maatregel van bestuur kan het eerste lid van overeenkomstige toepassing worden verklaard op andere gemeenten dan die, genoemd in het eerste lid.
Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming
Artikel 1
Artikel 88, eerste lid, van de Wet bodembescherming wordt van overeenkomstige toepassing verklaard op de navolgende gemeenten:
[…]
h. Eindhoven
[…].
Besluit bodemkwaliteit
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
[…]
Bouwstof: materiaal waarin de totaalgehalten aan silicium, calcium of aluminium tezamen meer dan 10 gewichtsprocent van dat materiaal bedragen, uitgezonderd vlakglas, metallisch aluminium, grond of baggerspecie, dat is bestemd om te worden toegepast;
[…]
Toepassen van bouwstoffen: in een werk aanbrengen of houden van bouwstoffen, […];
[…]
Vormgegeven bouwstof: bouwstof met een volume per kleinste eenheid van ten minste 50 cm3, […];
Werk: bouwwerk, weg- of waterbouwkundig werk of anderszins functionele toepassing van een bouwstof.
[…].
Regeling bodemkwaliteit
Artikel 3.3.3 Voldoen aan de maximale emissie- en samenstellingswaarden
1. De maximale waarden voor de emissie uit vormgegeven, niet-vormgegeven en IBC-bouwstoffen en voor de samenstelling van bouwstoffen zijn opgenomen in bijlage A.
[…].