ECLI:NL:RVS:2017:2122

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
201704637/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 1 juni 2017 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had eerder, op 30 september 2016, deze aanvraag afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.L.E.M. Krauth, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van de vreemdeling in het incidenteel hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze ongegrond zijn. De vragen die door de staatssecretaris in zijn hoger beroep zijn opgeworpen, zijn eerder beantwoord in een andere uitspraak van de Afdeling, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond is.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen van de vreemdeling ongegrond verklaard. De beslissing van de Raad van State is op 7 augustus 2017 openbaar uitgesproken, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig waren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201704637/1/V2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 juni 2017 in zaken nrs. 16/23159 en 16/23187 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 1 juni 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    Het incidenteel hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen vragen over de toegang tot en voorwaarden voor langduriger verblijf in de stad Bagdad en of redelijkerwijs van de vreemdeling kan worden verwacht dat hij zich daar vestigt, heeft de Afdeling bij uitspraak van 3 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1744, beantwoord.
4.    Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
4.1.    De beroepsgrond dat het uitvaardigen van een inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, faalt reeds nu de vreemdeling het bestaan van gezinsleven met zijn gestelde vriendin op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.2.    De beroepsgrond dat de staatssecretaris zou hebben nagelaten het uitvaardigen van een inreisverbod deugdelijk te motiveren, mist feitelijke grondslag.
5.    Gelet op het voorgaande en omdat er geen verdere beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, moeten de beroepen ongegrond worden verklaard.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 juni 2017 in zaken nrs. 16/21359 en 16/23187;
IV.    verklaart de in die zaak ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Loon
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2017
284-837.