201302565/1/R2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2013, kenmerk 2012-012237, heeft het college aan Biogasvereniging Achterhoek en/of haar rechtsopvolger c.q. de Commanditaire Vennootschap i.o. (hierna: Biogasvereniging Achterhoek) een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het oprichten en in bedrijf hebben van een biogasinstallatie met mestverwerking aan Euroweg 2, 4 en 23 te Varsseveld.
Tegen dit besluit heeft MOB beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en MOB hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2013, waar MOB, vertegenwoordigd door drs. ing. J. Vollenbroek, en het college, vertegenwoordigd door M. de Jonge en J.A.M. Bouw, zijn verschenen. Voorts is Biogasvereniging Achterhoek, vertegenwoordigd door J. Tuenter en H.J. Ormel, ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het college betoogt dat het beroep van MOB niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit heeft ingediend.
1.1. Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Ingevolge artikel 6:13, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
1.2. MOB betoogt dat haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, omdat het ontwerpbesluit volgens haar op een te beperkte wijze bekend is gemaakt. In dit verband wijst zij op het feit dat het ontwerp ten onrechte niet aan haar is gestuurd, terwijl dit wel naar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek en de Gelderse Natuur- en Milieufederatie is gezonden. Verder acht zij het niet indienen van een zienswijze verschoonbaar, omdat onvoldoende coördinatie met samenhangende vergunningtrajecten heeft plaatsgevonden, terwijl dit wel wordt vereist op grond van Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB 2008 L 24/8). MOB heeft voorts in haar nadere stuk van 14 augustus 2013 betoogd dat het niet indienen van een zienswijze haar niet kan worden verweten, omdat de Verordening elektronische bekendmaking Gelderland 2012 (hierna: de Verordening) ten onrechte niet bekend is gemaakt in regionale bladen zoals "De Gelderlander". Omdat ontwerpbesluiten in het verleden in deze regionale bladen bekend werden gemaakt, had een wijziging in het bekendmakingsregime ook in die bladen moeten plaatsvinden, aldus MOB.
1.3. Vast staat dat MOB geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. Ten aanzien van de vraag of MOB dit redelijkerwijs niet kan worden verweten, overweegt de Afdeling als volgt.
Op 27 september 2012 is de Verordening, in overeenstemming met artikel 136, tweede lid, van de Provinciewet, in het Provinciaal Blad geplaatst. Voor zover MOB heeft betoogd dat de Verordening zelf in strijd met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus) niet in regionale bladen bekend is gemaakt, overweegt de Afdeling dat MOB niet heeft aangegeven in welk opzicht in strijd is gehandeld met een voor rechtstreeks beroep vatbare regel van het verdrag dan wel een EU-richtlijn ter uitvoering van het verdrag. Ook overigens valt niet in te zien dat dit uit het verdrag voortvloeit. Het betoog slaagt derhalve niet.
Voor het oordeel dat van het ontwerpbesluit te beperkt kennis is gegeven, ziet de Afdeling geen aanleiding. Niet in geschil is dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit in overeenstemming met de Verordening heeft plaatsgevonden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2008 in zaak nr. 200706095/1 valt voorts niet in te zien dat uit de IPPC-richtlijn in dit geval een coördinatieplicht met de vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel de Waterwet kan worden afgeleid.
Voorts valt in de Nbw 1998 noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het provinciebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp van een vergunning krachtens de Nbw 1998. In het aangevoerde wordt ook voor het overige geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat een persoonlijke kennisgeving in dit geval vereist was.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat MOB redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht.
2. Het beroep is niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Konings
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
612.