ECLI:NL:RVS:2013:1468

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201302660/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland inzake wijzigingen van de Legger Wateren 2012

Op 9 oktober 2012 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Rivierenland ongeveer 1200 reguliere wijzigingen van de Legger Wateren 2012 vastgesteld. Deze wijzigingen zijn het gevolg van gerealiseerde werken conform verleende vergunningen, fouten in de huidige legger en gehonoreerde verzoeken om de status van water te wijzigen. De rechtbank Oost-Nederland heeft op 26 februari 2013 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 augustus 2013 behandeld. Appellante betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college ten onrechte ontheffing had verleend voor het dempen van een watergang, en dat deze demping niet in de legger mocht worden opgenomen. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat het geding uitsluitend betrekking heeft op de wijzigingen van de legger en dat de verlening van de ontheffing buiten de omvang van het geding valt. De eerdere uitspraak van de Afdeling, waarin de ontheffing in stand is gelaten, maakt dit betoog niet houdbaar.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 oktober 2013.

Uitspraak

201302660/1/A4.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Lexmond, gemeente Zederik,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 26 februari 2013 in zaak nr. 12/5828 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Rivierenland.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het college ongeveer 1200 reguliere wijzigingen van de Legger Wateren 2012 vastgesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 26 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2013, waar [appellante] is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet draagt de beheerder zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven.
Ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet stelt het algemeen bestuur tevens de legger vast waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.
2. Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het college ongeveer 1200 reguliere wijzigingen van de Legger Wateren vastgesteld. Het gaat om wijzigingen die het gevolg zijn van werken die conform verleende vergunningen zijn gerealiseerd, fouten in de huidige legger en gehonoreerde verzoeken om de status van een water te wijzigen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte bij besluit van 8 april 2008 ontheffing heeft verleend voor het dempen van B-watergang (036309), gedeeltelijk ter plaatse van Achthoven, achter nummer 3, percelen kadastraal bekend gemeente Zederik, sectie A, nr. 248 en 575 (hierna: de watergang). Zij stelt dat het college daarom de demping van de watergang niet mocht opnemen in de legger.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het geding uitsluitend betrekking heeft op de bij het besluit van 9 oktober 2012 vastgestelde wijzigingen van de legger en dat de verlening van de ontheffing voor het dempen van de watergang als zodanig buiten de omvang van het geding valt.
De enkele stelling van [appellante] dat de ontheffing nog niet rechtens onaantastbaar is kan reeds hierom niet slagen, nu de bij besluit van 8 april 2008 door het college verleende ontheffing voor de demping van de watergang door de Afdeling in hoger beroep bij uitspraak van 12 juni 2009 in zaak nr. 200903005/3/H2 in stand is gelaten en het daartegen door [appellante] gedane verzet bij uitspraak van 13 januari 2010 in zaak nr. 200903005/5/H2 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft derhalve in het betoog van [appellante] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de demping van de watergang niet in de legger had mogen opnemen.
Het betoog faalt.
4. Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking, omdat dit geen betrekking heeft op het besluit van 9 oktober 2012.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
457-784.