201302660/1/A4.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Lexmond, gemeente Zederik,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 26 februari 2013 in zaak nr. 12/5828 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Rivierenland.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het college ongeveer 1200 reguliere wijzigingen van de Legger Wateren 2012 vastgesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 26 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2013, waar [appellante] is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet draagt de beheerder zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven.
Ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet stelt het algemeen bestuur tevens de legger vast waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.
2. Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het college ongeveer 1200 reguliere wijzigingen van de Legger Wateren vastgesteld. Het gaat om wijzigingen die het gevolg zijn van werken die conform verleende vergunningen zijn gerealiseerd, fouten in de huidige legger en gehonoreerde verzoeken om de status van een water te wijzigen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte bij besluit van 8 april 2008 ontheffing heeft verleend voor het dempen van B-watergang (036309), gedeeltelijk ter plaatse van Achthoven, achter nummer 3, percelen kadastraal bekend gemeente Zederik, sectie A, nr. 248 en 575 (hierna: de watergang). Zij stelt dat het college daarom de demping van de watergang niet mocht opnemen in de legger.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het geding uitsluitend betrekking heeft op de bij het besluit van 9 oktober 2012 vastgestelde wijzigingen van de legger en dat de verlening van de ontheffing voor het dempen van de watergang als zodanig buiten de omvang van het geding valt.
De enkele stelling van [appellante] dat de ontheffing nog niet rechtens onaantastbaar is kan reeds hierom niet slagen, nu de bij besluit van 8 april 2008 door het college verleende ontheffing voor de demping van de watergang door de Afdeling in hoger beroep bij uitspraak van 12 juni 2009 in zaak nr. 200903005/3/H2 in stand is gelaten en het daartegen door [appellante] gedane verzet bij uitspraak van 13 januari 2010 in zaak nr. 200903005/5/H2 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft derhalve in het betoog van [appellante] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de demping van de watergang niet in de legger had mogen opnemen.
Het betoog faalt.
4. Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking, omdat dit geen betrekking heeft op het besluit van 9 oktober 2012.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
457-784.