201301739/1/R2.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] van 4 juli 2012 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen wegens het in werking zijn van de pelsdierhouderij aan de [locatie] te [plaats] in afwijking van de op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleende vergunning, afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2013, verzonden op dezelfde datum, heeft het college de afwijzing van het verzoek om handhaving in stand gelaten.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door M. de Jonge LLB, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [eigenaar] van de nertsenfokkerij, bijgestaan door mr. P.J. Graafstal, advocaat te Ermelo, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder n, van de Nbw 1998 wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ‘Natura 2000-gebied’ verstaan:
1°. gebied dat is aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid,
2°. gebied dat voorlopig is aangewezen als bedoeld in artikel 12, derde lid, of
3°. gebied dat voorkomt op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363; hierna: Habitatrichtlijn).
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, wijst de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gebieden aan ter uitvoering van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB 1979 L 103), zoals vervangen door Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2009 L 20) (hierna: Vogelrichtlijn).
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van het college van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
2. Bij besluit van 24 maart 2000 (Stcrt. 31 maart 2000, nr. 65) heeft de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het op de bij dat besluit behorende kaart aangegeven gebied, bekend onder de naam Veluwe, aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogelrichtlijn. Ingevolge artikel 60a, vierde lid, van de Nbw 1998 geldt dit aanwijzingsbesluit van dit gebied tot speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn als besluit in de zin van artikel 10a van de Nbw 1998.
Daarnaast is het gebied Veluwe in 2003 aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in de Habitatrichtlijn. Bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 is het gebied Veluwe geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Hoewel het gebied Veluwe nog niet is aangewezen als Habitatrichtlijngebied in de zin van artikel 10a van de Nbw 1998, is daarvoor wel een ontwerpbesluit in procedure gebracht.
De nertsenfokkerij aan de [locatie] te [plaats] ligt op ongeveer 755 meter van het Natura 2000-gebied ‘Veluwe’.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit van het college om niet handhavend op te treden tegen het in afwijking van de verleende vergunning krachtens de Nbw 1998 in werking zijn van de pelsdierhouderij. Volgens Janssen zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die nopen tot afzien van handhaving. Hij stelt dat het huisvesten van pelsdieren in kooien onder open sheds zonder mestgoot en zonder centraal emissiepunt meer stikstofdepositie met zich brengt op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied ‘Veluwe’ dan wanneer de pelsdieren worden gehuisvest in een emissiearme stal zoals die is voorzien in de op 28 februari 2012 verleende Nbw 1998-vergunning.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat weliswaar artikel 19d van de Nbw 1998 is overtreden, maar dat in dit geval zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot afzien van handhavend optreden. Die bijzondere omstandigheden zijn er volgens het college onder meer in gelegen dat de feitelijke situatie minder stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied Veluwe met zich brengt dan de vergunde situatie en dat de groen-labelstallen waarvoor vergunning is verleend binnen afzienbare termijn zullen zijn gerealiseerd.
5. Bij besluit van 28 februari 2012 is voor de pelsdierhouderij aan de [locatie] te Putten een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor het houden van 2.700 pelsdieren in zogenoemde groen-labelstallen en voor het houden van een volwassen paard. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was deze vergunning onherroepelijk.
Door het college is op 17 juli 2012 geconstateerd dat in deze pelsdierhouderij 813 pelsdieren werden gehouden in kooien onder open sheds zonder mestgoot. Deze situatie is voor wat betreft de huisvesting van de pelsdieren niet in overeenstemming met de verleende vergunning en in zoverre wordt artikel 19d van de Nbw 1998 overtreden. Het college was derhalve bevoegd ter zake handhavend op te treden.
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7. Het college heeft terecht gewicht gehecht aan de omstandigheid dat, daargelaten of de aanvraag daartoe eerder had kunnen worden ingediend, op 10 januari 2013 aan [eigenaar] een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk, het afwijken van een bestemmingsplan en het milieuneutraal wijzigen van een inrichting, waarmee [eigenaar], zoals hij heeft aangegeven, op korte termijn de overtreding van artikel 19d van de Nbw 1998 zal kunnen beëindigen.
Daarbij heeft het college tevens in aanmerking mogen nemen dat de vergunde situatie een ammoniakemissie met zich brengt van 680 kg per jaar, terwijl de feitelijk aangetroffen situatie een ammoniakemissie van 477 kg per jaar met zich brengt. De vergunde situatie zal derhalve een hogere ammoniakemissie met zich brengen dan de feitelijke situatie met, naar mag worden aangenomen, ook een hogere stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied Veluwe. Nu, zoals in het besluit van 28 februari 2012 wordt gesteld, het houden van pelsdieren op deze locatie geen andere gevolgen voor dit Natura 2000-gebied met zich brengt dan de depositie van stikstof, wordt in dit geval door overtreding van het verbod van artikel 19d van de Nbw 1998 het daardoor beschermde belang niet geschaad.
Voorts in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de belangen van [appellant] of andere belangen worden geschaad door in dit geval van handhavend optreden af te zien, heeft het college onder deze omstandigheden terecht geconcludeerd dat handhavend optreden ter zake van overtreding van artikel 19d van de Nbw 1998 zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van dat optreden behoort te worden afgezien.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
579-743.