200800495/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 november 2007 in zaak nr. 06/4681 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Bij besluit van 14 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) het besluit van 19 april 2006 inhoudende vaststelling van de aan [appellante] verleende subsidie op grond van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) herzien in die zin dat het recht op subsidie met ingang van 1 december 2005 wordt beëindigd en een bedrag van € 202,02 van [appellante] teruggevorderd wegens over de maand december 2005 te veel betaalde subsidie.
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2007, verzonden op 10 december 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2008. Partijen zijn niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wko heeft een ouder in een berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming van de gemeente voor zover de ouder in dat jaar een persoon is die een uitkering ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, van de Wko zijn de artikelen 58 tot en met 60 van de Wet werk en bijstand (hierna: de Wbb) van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wbb kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.2. Bij besluit van 4 mei 2006, voor zover thans van belang, heeft het college de aan [appellante] verstrekte bijstand over de periode van 1 december 2005 tot 1 april 2006 ingetrokken. De bijstand is met ingang van 1 april 2006 beëindigd. Bij besluit van 5 december 2006 heeft het college het tegen het besluit van 4 mei 2006 door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het hiertegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft het tegen dit gedeelte van de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 14 oktober 2008 ongegrond verklaard.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij geen aanspraak heeft op subsidie op grond van de Wko kan maken. Voorts betoogt zij dat de rechtbank heeft miskend dat het college in de door haar aangevoerde omstandigheden aanleiding had moeten zien van de terugvordering van het bedrag van € 202,02 af te zien.
2.3.1. Aangezien het besluit van het college van 4 mei 2006 tot intrekking van de bijstand van [appellante] met ingang van 1 december 2005, gelet op het vorenstaande, in rechte onaantastbaar is geworden, staat vast dat [appellante] met ingang van die datum niet een persoon is die een uitkering ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wko. Derhalve heeft het college de aanspraak van [appellante] op subsidie terecht met ingang van 1 december 2005 beëindigd en het tegen het besluit van 14 juni 2006 gemaakte bezwaar bij besluit van 17 oktober 2006 ongegrond heeft verklaard. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3.2. Voorts is artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb van toepassing, zodat het college bevoegd was om de subsidie over de maand december 2005 terug te vorderen. Het college heeft ook gehandeld in overeenstemming met zijn niet onredelijk geachte beleid terzake zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008