ECLI:NL:RVS:2007:AZ8485

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605758/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet-ontvankelijk verklaren van bezwaar tegen handhaving illegale standplaatsen

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van de Deelgemeente Charlois op 29 maart 2006 het bezwaar van appellant tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om handhavend op te treden tegen illegale standplaatsen op het voorplein van Ahoy' niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die op 12 juli 2006 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 21 december 2006 heeft behandeld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende degene is wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Appellant betoogde dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat hij zich aangetast voelt in zijn rechtsgevoel door het niet handhaven van de illegale standplaatsen. De Raad van State oordeelde echter dat een gevoel van persoonlijke betrokkenheid niet voldoende is om een rechtstreeks belang aan te nemen. De rechtbank had terecht overwogen dat het rechtsgevoel van appellant onvoldoende objectief bepaald is om hem te onderscheiden van andere burgers.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 februari 2007.

Uitspraak

200605758/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. GEMWT 06/1886 van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van de Deelgemeente Charlois.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2006 heeft het dagelijks bestuur van de Deelgemeente Charlois (hierna: het dagelijks bestuur) het door appellant gemaakte bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om handhavend op te treden tegen het illegaal innemen van standplaatsen op het voorplein van Ahoy', niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2006, verzonden op 17 juli 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 augustus 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2006, waar appellant in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door, mr. T.A. Revet, ambtenaar bij de deelgemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de beslissing op zijn verzoek om handhaving en dat die beslissing derhalve geen besluit is in de zin van de Awb. Hij bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat herstel of behoud van iemands rechtsgevoel een subjectief criterium is dat zich moeilijk laat beoordelen en dat daarin geen objectief bepaalbaar belang kan zijn gelegen dat hem onderscheidt van anderen. Appellant betoogt in dat verband dat het aangetast zijn in een rechtsgevoel zeker niet anders dient te worden gewaardeerd dan indien iemand wordt aangetast in zijn woongenot. Volgens appellant beoogt het standplaatsenbeleid het voorplein van Ahoy' open en leeg te houden. Nu appellant door het dagelijks bestuur een standplaatsvergunning voor die locatie is geweigerd, terwijl daar regelmatig door anderen illegaal standplaats wordt ingenomen zonder dat hiertegen wordt opgetreden, voelt hij zich aangetast in zijn rechtsgevoel.
2.3.    Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 april 2005 in zaak no. 200500292/1 (AB 2005, 162) is een gevoel van persoonlijke betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat ook moge zijn, niet voldoende om een rechtstreeks bij dat besluit betrokken belang op te leveren in de zin van de Awb.
Van enige materiële betrokkenheid van appellant bij de onderhavige beslissing ter zake van het handhavend optreden is niet gebleken. Naar de rechtbank terecht heeft overwogen is het rechtsgevoel waarin appellant zich getroffen acht onvoldoende objectief bepaald om een rechtstreeks belang aan te nemen dat appellant in voldoende mate onderscheidt van andere burgers in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb.
Gezien het bovenstaande heeft de rechtbank evenzeer met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen                  w.g. Den Broeder
Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
306-187-538.