200602857/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Laren,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2705 van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2006 in het geding tussen:
Bij besluit van 28 april 2003 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) de beslissing op het verzoek van appellanten sub 1, om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van een laurierhaag en een kippenhok op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), aangehouden totdat over de status van beschermd monument van het perceel meer duidelijkheid is verkregen.
Bij besluit van 30 december 2003, verzonden 5 januari 2004, (hierna: het besluit van 30 december 2003) heeft het college de aanhouding op de beslissing op het verzoek tot handhaving in stand gelaten, met dien verstande dat op deze verzoeken uiterlijk binnen acht weken na de bekendmaking van de beslissing van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris), op de bezwaren van het college tegen de aanwijzing van het perceel als beschermd monument, een besluit zal worden genomen.
Bij schrijven van 9 september 2005 heeft het college aan appellanten sub 1 meegedeeld niet tegen de aanwezigheid van de laurierhaag op te treden. Ten aanzien van het kippenhok heeft het college daarbij meegedeeld voornemens te zijn om daarvoor geen vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen en dat appelanten sub 1 in de handhavingsprocedure zullen worden betrokken.
Bij uitspraak van 9 maart 2006, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 30 december 2003 door appellanten sub 1 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 december 2003 vernietigd en het college opgedragen binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellanten sub 1. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 13 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2006, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 16 mei 2006 zijn de gronden aangevuld. Het college heeft bij brief van 19 april 2006 hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 25 augustus 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, opnieuw beslissend op het bezwaarschrift van appellanten sub 1 [partij] op straffe van een dwangsom gelast om de haag op het perceel te verwijderen, dan wel de onderdelen ervan zodanig te verplanten dat van een haagverband geen sprake meer is en om het kippenhok te verwijderen dan wel te verplaatsen.
Bij brief van 13 juli 2006 hebben appellanten sub 1 van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zutphen, en appellanten sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel, als partij gehoord.
2.1. Ter zitting heeft het college het hoger beroep ingetrokken. Derhalve dient nog slechts het hoger beroep van appellanten sub 1 te worden behandeld. Appellanten sub 1 hebben uitsluitend betoogd dat de rechtbank ten onrechte de brief van 9 september 2005, voor zover die betrekking heeft op de laurierhaag, niet in de procedure heeft betrokken, omdat dat onderdeel van de brief wel als een op rechtsgevolg gericht besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb dient te worden aangemerkt.
2.2. Bij het besluit van 25 augustus 2006 is ter uitvoering van de aangevallen uitspraak inmiddels andermaal in bezwaar beslist op het verzoek om handhaving van appellanten sub 1 met betrekking tot de laurierhaag en is [partij] op straffe van een dwangsom gelast om de laurierhaag op het perceel te verwijderen, dan wel de onderdelen ervan zodanig te verplanten dat van een haagverband geen sprake meer is. Daarmee is aan het verzoek van appellanten sub 1 met betrekking tot deze haag volledig tegemoet gekomen. Bij een inhoudelijke beoordeling van het door hen in hoger beroep aangevoerde hebben appellanten sub 1 thans dan ook geen belang meer.
2.3. Het hoger beroep van appellanten sub 1 is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006