Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
2.Overwegingen
3.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 186.000 en vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar van de gemeente Belastingsamenwerking West-Brabant had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 194.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 augustus 2021, waarbij de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door twee taxateurs. De belanghebbende was afwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het niet eens waren over de hoogte van de WOZ-waarde, waarbij de belanghebbende de waarde op maximaal € 176.000 schatte. De rechtbank heeft het toetsingskader uiteengezet, waarbij de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om de vastgestelde waarde aannemelijk te maken.
Na beoordeling van de door de taxateur gehanteerde vergelijkingsobjecten en de methodiek van waardebepaling, concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen de waarde van de woning niet aannemelijk hebben gemaakt en heeft de WOZ-waarde op waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 186.000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag onroerende zaakbelasting dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en is het griffierecht vergoed.