ECLI:NL:RBZWB:2018:6441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
AWB 17_8210 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking en terugvordering van uitkering op basis van de IOAW en de Participatiewet

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 12 november 2018, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de intrekking en terugvordering van zijn uitkering op grond van de IOAW en de Participatiewet, na de inbeslagname van een grote hoeveelheid vuurwerk door de politie. Eiser betwist dat hij bedrijfsmatig heeft gehandeld en stelt dat hij niet in overtreding is geweest met betrekking tot de inlichtingenplicht. De rechtbank overweegt dat het aan Baanbrekers is om aannemelijk te maken dat eiser zijn uitkering niet rechtmatig heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat Baanbrekers niet voldoende heeft aangetoond dat het in beslag genomen vuurwerk een waarde vertegenwoordigt die het onmogelijk maakt dat eiser dit van zijn uitkering heeft kunnen betalen. Hierdoor is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en komt het voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank biedt Baanbrekers de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen zes weken. De uitspraak benadrukt de bewijslastverdeling en de noodzaak voor Baanbrekers om de waarde van het vuurwerk en de omstandigheden rondom de inbeslagname adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/8210 PW

uitspraak van 12 november 2018 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. B.G.M. de Ruijter,
en

het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2017 (bestreden besluit) van Baanbrekers inzake de intrekking en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Participatiewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Baanbrekers is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds 11 juni 2014 een IOAW-uitkering, aangevuld met een bijstandsuitkering.
Op 29 december 2016 heeft de politie bij eiser thuis een grote hoeveelheid vuurwerk in beslag genomen. Baanbrekers is hiervan ambtshalve in kennis gesteld.
Op 14 februari 2017 heeft Baanbrekers met eiser gesproken over het vuurwerk dat bij hem was aangetroffen.
Bij besluit van 10 juli 2017 (primair besluit 1) heeft Baanbrekers aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering over de maand december 2016 wordt ingetrokken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit 1.
Bij besluit van 20 juli 2017 (primair besluit 2) heeft Baanbrekers de ten onrechte verstrekte uitkering over de maand december 2016 tot een bedrag van € 1.243,79 bruto teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit 2.
Bij bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij niet bedrijfsmatig heeft gehandeld in vuurwerk. Hij betwist dat er 205 kilogram vuurwerk bij hem thuis is aangetroffen. Verder heeft eiser gesteld dat een deel van het vuurwerk schertsvuurwerk was, waarvan hij een grote hoeveelheid in huis mag hebben, zonder daarmee strafrechtelijk in overtreding te zijn. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat Baanbrekers een specificatie moet geven van de hoeveelheid aangetroffen vuurwerk. Eiser betwist dat er sprake is van overtreding van de inlichtingenplicht. De waarde van het vuurwerk bedraagt ongeveer € 200,-- tot € 300,--. Eiser hoefde er geen rekening mee te houden dat hij dit moet melden. Verder heeft eiser betwist dat er sprake is van omkering van de bewijslast. Eiser is van mening dat Baanbrekers moet aantonen dat hij geen recht heeft op uitkering.
3.1
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewijslastverdeling dat een besluit tot intrekking van bijstand (of een andere uitkering) een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:2843). De bewijslast rust dus in beginsel op Baanbrekers.
3.2
Aan het bestreden besluit heeft Baanbrekers ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht niet is nagekomen en dat daarom het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Baanbrekers heeft daarbij overwogen dat eiser niet of onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt met welke middelen hij het vuurwerk heeft betaald en dat daardoor ook niet kan worden vastgesteld wat de waarde van het vuurwerk is.
3.3
Baanbrekers heeft van de politie bericht ontvangen dat het in beslag genomen vuurwerk een gewicht van 205 kilogram had. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze opgave van de politie voor onjuist te houden. Eiser heeft dit gewicht weliswaar bestreden, maar heeft zelf geen objectieve of verifieerbare gegevens overgelegd waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat het door de politie opgegeven gewicht onjuist is. Dat de politie eerder bij het verhoor van eiser is uitgegaan van een gewicht van 300 kilogram betekent niet dat het uiteindelijk opgegeven gewicht onjuist is. De rechtbank houdt het er voor dat bij de inbeslagname van het vuurwerk met het brutogewicht gerekend is (dus inclusief verpakkingsmateriaal), terwijl de uiteindelijke opgave van het gewicht een nettogewicht betreft. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het bij het aangetroffen vuurwerk grotendeels om schertsvuurwerk ging. Schertsvuurwerk wordt immers niet in beslag genomen door de politie. De rechtbank zal er bij de verdere beoordeling dan ook van uitgaan dat er 205 kilogram aan vuurwerk in het huis van eiser is aangetroffen en dat het daarbij niet ging om schertsvuurwerk.
3.4
De rechtbank stelt vast dat Baanbrekers geen informatie over de specificaties en de waarde van het vuurwerk heeft verstrekt. Dat het om een grote hoeveelheid vuurwerk gaat, staat vast, maar daarmee is niet gezegd welke waarde deze hoeveelheid vertegenwoordigt of voor welk bedrag eiser het vuurwerk heeft gekocht. Doordat een vuurwerkrapportage ontbreekt, is het voor de rechtbank niet vast te stellen of het om legaal of illegaal vuurwerk gaat en om wat voor (categorieën en soorten) vuurwerk het precies gaat. Dat het om illegaal vuurwerk zou gaan, lijkt voor de hand te liggen, maar eiser heeft dit ter zitting met klem bestreden. Dit maakt een schatting van de (handels)waarde nog lastiger, nu legaal vuurwerk over het algemeen duurder is dan illegaal vuurwerk. De enkele stelling van Baanbrekers dat zo’n grote hoeveelheid vuurwerk wel een grote waarde moet vertegenwoordigen en dat eiser dat niet van zijn uitkering kan betalen, is onvoldoende concreet.
3.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat Baanbrekers niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in beslag genomen vuurwerk een dusdanige waarde vertegenwoordigt dat het (nagenoeg) onmogelijk is dat eiser dit bedrag, al dan niet samen met anderen, heeft kunnen betalen van zijn uitkering. Dit betekent dat Baanbrekers onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de bewijslast om te draaien. Dit betekent dat de bewijslast bij Baanbrekers blijft liggen en dat Baanbrekers dus aannemelijk zal moeten maken dat eiser geen recht heeft op uitkering over de maand december 2016. Nu er (nog) geen informatie beschikbaar is over de handelswaarde, dan wel werkelijke aanschafwaarde van het vuurwerk is Baanbrekers daarin niet geslaagd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep zal om die reden gegrond worden verklaard en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
4. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal Baanbrekers in de gelegenheid stellen om alsnog nader te motiveren waarom het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
5. De rechtbank zal de termijn waarbinnen Baanbrekers het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als Baanbrekers hiervan geen gebruik wil maken, dan dient Baanbrekers dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als Baanbrekers wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt Baanbrekers in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt Baanbrekers op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, en mr. P.H.J.G. Römers en mr. drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 5, eerste lid, onder b, van de IOAW is bepaald dat de alleenstaande werkloze werknemer die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft recht op uitkering heeft, indien het inkomen per maand minder bedraagt dan de overeenkomstig het derde tot en met zesde lid vastgestelde grondslag.
In artikel 5, vierde lid, van de IOAW zoals dit gold ten tijde in geding is bepaald dat de grondslag, bedoeld in het eerste lid, zodanig wordt vastgesteld dat deze voor de alleenstaande werkloze werknemer van 23 jaar of ouder netto gelijk is aan € 977,15.
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 13, eerste lid, van de IOAW is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is een soortgelijke bepaling opgenomen.
In artikel 17, derde lid, van de IOAW is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van de uitkering herziet dan wel een besluit tot toekenning van de uitkering intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is een soortgelijke bepaling opgenomen.
In artikel 25, eerste lid, van de IOAW, is bepaald dat het college van de gemeente die de uitkering heeft verleend, de uitkering terugvordert voor zover de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid.
In artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is een soortgelijke bepaling opgenomen.