ECLI:NL:RBUTR:2012:BX8808

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
329146 / HA RK 12-412
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze wrakingszaak heeft verzoeker, mr. [verzoeker], op 15 augustus 2012 een verzoek ingediend tot wraking van mr. S.C. Hagedoorn, rechter in de sector handel en kanton van de Rechtbank Utrecht. Dit verzoek volgde op een procedure waarin Stichting OSR Juridische opleidingen (OSR) een vordering had ingesteld tegen verzoeker. De wrakingsprocedure werd op 4 september 2012 openbaar behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was, maar de gewraakte rechter niet. Verzoeker stelde dat de rechter niet onpartijdig was, omdat hij door de beslissing van de rechter om zijn niet-ontvankelijkheidverweer als conclusie van antwoord te beschouwen, de mogelijkheid was ontnomen om inhoudelijk verweer te voeren. De rechter had ook zijn verzoek om uitstel voor het nemen van de conclusie van dupliek afgewezen, wat verzoeker als een schending van zijn recht op een eerlijk proces beschouwde.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de norm van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM in acht genomen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve gronden waren voor verzoeker om te vrezen dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing van de rechter om het verzoek om uitstel af te wijzen werd als rechtmatig beschouwd, en de wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet tijdig had geklaagd over de eerdere beslissing van 6 juni 2012. De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de beslissing van 6 juni 2012 en wees het verzoek tot wraking van de rechter af.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 329146 / HA RK 12-412
beslissing van 18 september 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
mr. [verzoeker],
kantoorhoudende te Oudenbosch,
verzoeker.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij brief, gedagtekend 15 augustus 2012, ter griffie binnengekomen op 21 augustus 2012, heeft mr. [verzoeker] het verzoek gedaan tot wraking van mr. S.C. Hagedoorn, rechter in de sector handel en kanton van deze rechtbank (hierna ook te noemen: de rechter) en als kantonrechter belast met de behandeling van de zaak van Stichting OSR Juridische opleidingen (hierna OSR te noemen) tegen mr. [verzoeker], bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 795620 UC EXPL 12-2006.
1.2. De griffier van deze rechtbank heeft verzoeker en de gewraakte rechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 4 september 2012. OSR is van deze behandeling in kennis gesteld.
1.3. De rechter heeft niet in de wraking berust. Op 31 augustus 2012 heeft zij haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de rechtbank doen toekomen.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 4 september 2012 in het openbaar behandeld. Daarbij was mr. [verzoeker] aanwezig. De rechter is wegens verhindering niet ter zitting verschenen. OSR was niet ter zitting aanwezig.
1.5. Ter zitting is aan mr. [verzoeker] een afschrift van de schriftelijke reactie van de rechter van 31 augustus 2012, die hem nog niet had bereikt, uitgereikt. De inhoud ervan is hem ter zitting door de voorzitter van de wrakingskamer voorgehouden. Met instemming van mr. [verzoeker] is de zitting voortgezet. Mr. [verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid zijn verzoek toe te lichten en op de reactie van de rechter in te gaan.
1.6. Daarna is de uitspraak bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1. De hoofdprocedure betreft de vordering die OSR tegen mr. [verzoeker] heeft ingesteld tot voldoening van les- en/of cursusgelden (met nevenvorderingen). Bij incidentele conclusie van 11 april 2012 heeft mr. [verzoeker], in persoon procederend, gevorderd dat OSR niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat OSR de verkeerde partij heeft gedagvaard. In zijn conclusie heeft mr. [verzoeker] de kantonrechter verzocht om hem in de gelegenheid te stellen alsnog een voorwaardelijke conclusie van antwoord in de hoofdzaak te nemen, in het geval niet eerst afzonderlijk op zijn incidentele beslissing mocht worden beslist.
2.2. Bij tussenvonnis van 6 juni 2012 heeft de rechter als kantonrechter het beroep op niet-ontvankelijkheid afgewezen en mr. [verzoeker] veroordeeld in de kosten van het incident. In dit vonnis is overwogen dat het in strijd is met artikel 128 lid 3 Rv en de goede procesorde om het niet-ontvankelijkheidverweer vooraf te doen gaan aan de conclusie van antwoord. Daarom is de incidentele conclusie aangemerkt als conclusie van antwoord en is de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van repliek aan de zijde van OSR.
2.3. Nadat OSR op 4 juli 2012 voor repliek had geconcludeerd, is de zaak verwezen naar de rol van 1 augustus 2012 voor dupliek aan de zijde van mr. [verzoeker]. Bij brief, gedagtekend 30 juli 2012, heeft mr. [verzoeker] onder verwijzing naar het landelijk rolreglement verzocht om een uitstel van vier weken voor het nemen van zijn conclusie van dupliek. Deze brief is eerst ter griffie ontvangen op 7 augustus 2012. Ter rolle van 1 augustus 2012 is de zaak verwezen naar de rol van 29 augustus 2012, voor het wijzen van vonnis. Bij bericht van 2 augustus 2012 is hiervan aan mr. [verzoeker] en aan (de rolgemachtigde van) OSR mededeling gedaan. Op 7 augustus 2012 heeft de rechter geweigerd mr. [verzoeker] alsnog een uitstel toe te staan.
3. Het verzoek
3.1. Verzoeker meent dat de rechter dient te worden vervangen door een andere rechter, omdat er grond is te vrezen dat het haar in de gegeven omstandigheden aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt. Door de incidentele conclusie te laten gelden als conclusie van antwoord heeft de rechter aan mr. [verzoeker] bij tussenvonnis van 6 juni 2012 ten onrechte de mogelijkheid ontnomen inhoudelijk verweer te voeren tegen de vordering van OSR. Dit gebeurde ten tweeden male toen zijn verzoek om uitstel voor het nemen van de conclusie van dupliek werd afgewezen. Dat het uitstelverzoek tijdig, op de maandag voorafgaand aan de rolzitting van 1 augustus 2012, en voldoende gefrankeerd is verstuurd, kan met getuigen worden aangetoond. Door haar handelwijze heeft de rechter aan mr. [verzoeker] de mogelijkheid ontnomen zich tegen de vordering van OSR te verweren. Van hoor en wederhoor, en daarmee van een eerlijk proces, is daarom geen sprake geweest. Aldus is de schijn gewekt dat de rechter haar oordeel al klaar had en van de zaak af wilde.
3.2. De rechter meent dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid geen sprake is. De bij tussenvonnis genomen beslissing om mr. [verzoeker] niet toe te staan om na zijn niet-ontvankelijkheidverweer nog een conclusie van antwoord te nemen, is gestoeld op wet en jurisprudentie. Het middel van wraking leent zich niet om op te komen tegen een dergelijk, mr. [verzoeker] onwelgevallig, oordeel. Het verzoek om uitstel voor het nemen van de conclusie van dupliek is pas op 7 augustus 2012, een week na de betreffende roldatum, ontvangen. Het behoort mede tot de taak van de rechter om de voortgang van de procedure te bewaken. Het getuigt niet van rechterlijke vooringenomenheid dat niet alsnog gelegenheid is gegeven te dupliceren.
4. De beoordeling
4.1. Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Omdat niet is gebleken van enige persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker, zal slechts onderzocht worden of mr. [verzoeker] in objectieve zin reden heeft te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4. De wrakingskamer oordeelt dat deze vrees niet gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling wordt aangenomen dat het wrakingsverzoek zich weliswaar richt tegen de beslissing van 7 augustus 2012, maar dat deze moet worden gezien als liggend in het verlengde van het oordeel dat is neergelegd in het vonnis van 6 juni 2012. Voor zover het verzoek zich zelfstandig zou hebben gericht tegen die beslissing van 6 juni 2012 is het niet-ontvankelijk, omdat niet aanstonds nadat de beslissing aan mr. [verzoeker] bekend werd, daarover is geklaagd.
4.5. Naar het oordeel van de wrakingskamer bestaat geen grond voor gerechtvaardigde vrees dat het de rechter aan de vereiste onpartijdigheid heeft ontbroken, doordat zij zijn verzoek om uitstel voor het nemen van de conclusie van dupliek heeft afgewezen. De wrakingskamer heeft in het dossier in de hoofdprocedure de brief van mr. [verzoeker], gedagtekend 30 juli 2012, aangetroffen met daarop een stempel van de griffie waaruit blijkt dat de brief daar pas op 7 augustus 2012 is binnengekomen. Van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de brief binnen de rechtbank zoek is geraakt, of is blijven liggen alvorens deze ter griffie werd bezorgd, is de wrakingskamer niet gebleken. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat ook de begeleidende brief bij het wrakingsverzoek eerst op 21 augustus 2012 ter griffie is ontvangen, terwijl de brief is gedagtekend 15 augustus 2012. Voorts wordt opgemerkt dat de genoemde incidentele conclusie in de kop de datum van 14 juni 2011 (en een onjuist rolnummer) vermeldt, terwijl die conclusie door mr. [verzoeker] op 31 maart 2012 is ondertekend en blijkens de roladministratie op 11 april 2012 is genomen. Een beroep op het geldende rolreglement komt mr. [verzoeker] onder de gegeven omstandigheden niet toe, nu daaruit slechts volgt dat op verzoek een uitstel voor het nemen van een conclusie kan worden verleend. Een dergelijk verzoek dient tijdig te worden gedaan. Dat is hier niet gebeurd.
4.6. Mr. [verzoeker] heeft er ten slotte op gewezen dat zijn beide - hierboven onder 3.1. geformuleerde - grieven ook in samenhang aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd. Dit kan hem niet baten. Waar beide grieven niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden, kunnen zij ook in hun onderlinge samenhang niet slagen. Op grond hiervan wordt het verzoek voor het overige afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart het verzoek niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de beslissing van 6 juni 2012 en wijst voor het overige het verzoek tot wraking van de rechter af;
5.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, aan de rechter, alsmede aan de voorzitter van de sector handel en kanton en de president van deze rechtbank;
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Oostendorp (voorzitter), mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. J. Sap en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2012, in aanwezigheid van de griffier.
Mr. Oostendorp en mr. Verschoor-Bergsma zijn buiten staat deze beslissing te tekenen.