RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 08/1347 VV en SBR 08/1348
1a
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juli 2008 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
Grepu Vastgoed B.V.,
gevestigd te Amerongen,
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 29 april 2008, waarbij verweerder aan de Woningbouwvereniging Amerongen (hierna: de vergunninghoudster) tot 1 juli 2011 vrijstelling heeft verleend op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) betreffende het tijdelijk gebruiken van een pand aan de Industrieweg Noord 20 te Amerongen (hierna: het pand) als jongerenontmoetingsruimte.
1.2 Het verzoek is op 20 juni 2008 ter zitting behandeld, waar namens eiseres is verschenen de directeur [..], bijgestaan door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door wethouder jeugd E. van Oostrum en mr. R.J. Lievaart, juridisch adviseur te Culemborg. Namens de vergunninghoudster is
[..] ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. R.P.M. de Laat, advocaat te Utrecht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 08/1348):
2.3 Op 25 januari 2008 heeft de vergunninghoudster verweerder verzocht in te stemmen met een tijdelijke wijziging in de bestemming van het pand ten behoeve van het vestigen van de jongerenontmoetingsruimte ‘Time Out’. Het gebruik zal tijdelijk zijn in afwachting van het verplaatsen van de jongerenontmoetingsruimte naar het multifunctioneel centrum Allemanswaard. Op 29 april 2008 heeft verweerder - onder ongegrondverklaring van de door eiseres ingediende zienswijze - het thans bestreden besluit genomen.
2.4 Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte heeft besloten op basis van artikel 17 van de WRO vrijstelling te verlenen. Volgens eiseres volgt uit het bestreden besluit dat het slechts de intentie is om de jongerenontmoetingsruimte te verplaatsen naar het multifunctionele centrum Allemanswaard, dat naar verwachting eind 2010, begin 2011 wordt opgeleverd. Eiseres stelt dat dit door verweerder geschetste tijdspad geen enkele concrete objectieve gegevens bevat dat het pand niet langer dan tot 1 juli 2011 in gebruik zal zijn als jongerenontmoetingsruimte. Ter zitting wijst eiseres in dat verband op recente berichten in de plaatselijke media dat het alleszins de vraag is of het centrum Allemanswaard wordt gerealiseerd en zo ja, wanneer het opgeleverd wordt. Ook de overgelegde huurovereenkomst biedt volgens eiseres onvoldoende concrete objectieve gegevens om tijdelijke vrijstelling toe te passen, aangezien partijen desgewenst een nieuwe huurovereenkomst kunnen sluiten.
Naast het gegeven dat het verlenen van vrijstelling juridisch bezien in strijd is met artikel 17 van de WRO, betoogt eiseres dat het ook ongewenst is dat op een industrieterrein jeugdactiviteiten plaatsvinden, aangezien het voor ongewenste hinder en overlast zorgt.
2.5 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, voor zover hier van belang, wordt vrijstelling, als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is dat het gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.6 Vergunninghoudster is eigenaresse van het pand. Vast staat dat het gebruik van deze loods als jongerenontmoetingsruimte strijdig is met het geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Amerongen”, ingevolge welk plan op het betreffende perceel de bestemming “bedrijfsdoeleinden” rust.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) volgt dat bij toepassing van artikel 17 van de WRO, teneinde het tijdelijke karakter te mogen aannemen, concrete, objectieve gegevens voorhanden dienen te zijn. De omstandigheid dat een vrijstelling voor een bepaalde periode dan wel een maximum aantal jaren is verleend, is op zichzelf onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie (bijvoorbeeld de uitspraken AbRS van 22 maart 2006 en van 16 mei 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: AV6238 en BA5210).
2.7 Voor het tijdelijke karakter van het gebruik als jongerenontmoetingsruimte heeft verweerder onder meer gewezen op de tussen verweerder, de vergunninghoudster en de Stichting Welzijn Utrechtse Heuvelrug (hierna: de Stichting) gesloten huur- en gebruiksovereenkomst van 27 mei 2008. In artikel 3.1 van deze overeenkomst is bepaald dat de overeenkomst eindigt van rechtswege zonder dat nadere opzegging vereist is op het moment dat dit gebruik ingevolge de tijdelijke vrijstelling of op enige andere grond publiekrechtelijk niet langer is toegestaan, zijnde tot 1 juli 2011.
Zoals eiseres terecht betoogt, biedt deze overeenkomst op zichzelf nog onvoldoende zekerheid dat het gebruik als jongerenontmoetingsruimte daadwerkelijk op 1 juli 2011 zal eindigen, aangezien de mogelijkheid van verlenging niet expliciet is uitgesloten, zodat tussen partijen desgewenst een nieuwe overeenkomst kan worden gesloten. Het in artikel 3.3 bepaalde dat het gebruik van het gehuurde als jongerenontmoetingsruimte conform deze overeenkomst onlosmakelijk is verbonden aan de publiekrechtelijke vrijstelling en dat afstand wordt gedaan van ieder recht op ontruimingsbescherming na het einde van deze overeenkomst, geeft weliswaar een duidelijke intentie van de tijdelijkheid aan, maar sluit niet expliciet de mogelijkheid van verlenging uit.
2.8 Verweerder heeft echter ook gewezen op concrete afspraken over de locatie van het plan Allemanswaard, het multifunctionele centrum waarbinnen ook de jongerenontmoetingsruimte haar plek krijgt. Ter zitting is in dat verband toegelicht dat het voorontwerpbestemmingsplan bijna is afgerond en dat de ruimte op de tekening is gevisualiseerd. Verweerder en vergunninghoudster verwachten dat rond 1 juli 2008 de bouwaanvraag zal worden ingediend. De planologische procedure en de financiering ervan wordt vanaf 1 juli 2008 opgestart. Tevens geeft het feit dat ook de provincie een subsidie heeft toegekend volgens hen een concrete aanwijzing dat het multifunctionele centrum er gaat komen.
Gelet op de geschetste planologische ontwikkelingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat voldoende concrete en objectieve gegevens voor handen zijn voor het aannemen van het tijdelijke karakter van het gebruik van het pand als jongerenontmoetingsruimte en dat deze tijdelijkheid beperkt blijft tot 1 juli 2011. In dat verband acht de voorzieningenrechter als bijkomende factor van belang dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid de vrijstelling voor de volle vijf jaar te verlenen, maar dat de vrijstelling is afgestemd op de verwachte procedure waarbinnen het plan Allemanswaard gerealiseerd kan zijn. Verder is het gegeven dat de jongerenruimte niet meer de oude locatie gebruikt wegens het verlopen van de tijdelijke vrijstelling aldaar, naar het oordeel van de voorzieningenrechter eveneens een aanknopingspunt dat verweerder het vaste voornemen heeft ook het gebruik op de onderhavige locatie aan de Industrieweg Noord na de gestelde datum van 1 juli 2011 niet toe te staan.
2.9 De stelling van eiseres dat de aanwezigheid van een jongerencentrum op een industrieterrein onwenselijk is, omdat het ongewenste hinder en overlast tot gevolg heeft, heeft zij niet nader onderbouwd. Daarentegen heeft verweerder in zijn reactie op de door eiseres ingediende zienswijze en tevens ter zitting gemotiveerd gesteld dat er gedurende de openingstijden van de jongerenontmoetingsruimte toezicht geregeld is door de aanwezigheid van een begeleider van de Stichting, hetgeen ook is vastgelegd in de Huisregels die als bijlage deel uitmaken van de huur- en gebruiksovereenkomst. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat de onderhavige locatie is gelegen aan de rand van het bedrijventerrein, tegen het woongebied aan. Zo ligt er ook een speelplaats voor (de achterzijde van) het pand, zodat geen sprake is van een excentrische ligging waar geen sociale controle zou zijn. Ook het veiligheidsbeleid van verweerder moet zorgen voor een afname van het aantal meldingen van overlast over het verblijf van jongeren in de buitenruimte.
Hetgeen eiseres in dit verband naar voren heeft gebracht, acht de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende om aan te nemen dat bij de afweging van belangen het belang van eiseres zwaarder had moeten wegen dan het maatschappelijk belang van verweerder dat er een ruimte is waar jongerenactiviteiten kunnen plaatsvinden, welke voorziening een belangrijke plaats inneemt binnen het gemeentelijk beleid.
2.10 Ter zitting heeft eiseres er op gewezen dat op het industrieterrein een firma is gevestigd waar allerlei explosiegevaarlijke stoffen zijn opgeslagen, waardoor de veiligheidsnormen in het geding komen. Tevens heeft eiseres ter zitting naar voren gebracht dat verweerder bij zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen in samenhang met de Regelingen Externe Veiligheid Inrichtingen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het pas ter zitting naar voren brengen van deze gronden in strijd is met de goede procesorde. De gronden zijn niet aan te merken als een nadere onderbouwing van een eerder in de procedure ingenomen standpunt. Weliswaar heeft eiseres in de zienswijze gewezen op het hiervoor in overweging 2.9 genoemde veiligheidsaspect in de zin van overlast en hinder van jongeren en kans op vandalisme, maar dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een ander aspect dan de hiervoor ter zitting genoemde veiligheidsargumenten. Niet is gebleken dat eiseres deze niet in een eerder stadium van de beroepsprocedure naar voren had kunnen brengen, zodat verweerder daarop naar behoren had kunnen reageren. Deze gronden laat de voorzieningenrechter derhalve bij haar beoordeling buiten beschouwing.
2.11 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 08/1347): 2.12 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.S.D. de Weerd mr. Y. Sneevliet
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de voorzieningenrechter gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten