ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ4010

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
363043 / HA ZA 10-1242
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling van architectenhonorarium en beëindigingsvergoeding in het kader van de bouw van een universiteitscampus

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woningstichting Servatius (gedaagde) en Santiago Calatrava GmbH (eiseres) over de betaling van architectenhonorarium en een beëindigingsvergoeding. De rechtbank oordeelde dat Servatius, als opdrachtgever, verplicht was om aan Calatrava een bedrag van € 3.732.204,-- te betalen, vermeerderd met rente vanaf 31 maart 2010. Daarnaast werd Servatius veroordeeld tot betaling van een beëindigingsvergoeding van € 254.951,35, vermeerderd met rente vanaf 25 december 2009. De rechtbank overwoog dat de overeenkomst tussen partijen duidelijk was en dat Servatius niet had aangetoond dat de bouwkosten niet reëel waren. De rechtbank stelde vast dat Servatius akkoord was gegaan met de kosten zoals deze waren geraamd na de voltooiing van fase III van het project. De rechtbank wees ook de proceskosten toe aan Calatrava, die in totaal € 7.405,41 aan verschotten en € 9.633,-- aan salaris advocaat omvatten. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Calatrava het vonnis direct kon laten uitvoeren, ongeacht een mogelijk hoger beroep van Servatius. Dit vonnis benadrukt de verplichtingen van opdrachtgevers in bouwcontracten en de noodzaak om tijdig en correct te voldoen aan financiële verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 363043 / HA ZA 10-1242
Vonnis van 26 januari 2011
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
SANTIAGO CALATRAVA GMBH,
gevestigd te Zürich (Zwitserland),
eiseres,
advocaat mr. E. Grabandt te ’s-Gravenhage,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING SERVATIUS,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Calatrava en Servatius genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 maart 2010 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 26 mei 2010, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2010 en de daarin genoemde stukken;
- de brief met bijlage van 23 november 2010 van de zijde van Calatrava;
- de brief met bijlage van 26 november 2010 van de zijde van Calatrava.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. Hiertoe is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
2. De feiten
2.1. Op 1 december 2000 heeft Servatius (opdrachtgever) met Calatrava (architect) een overeenkomst gesloten met betrekking tot het ontwerpen van een universiteitscampus in Maastricht en het houden van toezicht tijdens de bouw daarvan (“Agreement for the Architectural and Engineering Services for the University Campus Buildings and Sports hall in Maastricht, Holland”, hierna: de overeenkomst).
2.2. In de overeenkomst is – volgens de beëdigde vertaling – het volgende vermeld:
“(…)
Omvang van de diensten: De overeenkomst is van toepassing op de volgende omvang van diensten:
• Voorbereidende diensten: (…)
• Phase I: Voorontwerp: (…)
• Fase II:Ontwerpontwikkeling. (…)
• Fase III:Detailontwerp. (…)
• Fase IV: Bouwtoezicht. (…)
(…)
Vergoedingen, betalingen: De vergoedingen worden berekend als percentage van de bouwkosten, in eerste instantie van de huidige geschatte kosten en definitief van de werkelijke en totale bouwkosten. (…) Het totale percentage zal worden gesteld op 10.25% van de bouwkosten, voor de architecturale- en ingenieursdiensten, als beschreven in Bijlage A.
Vergoedingen dien als volgt te worden betaald:
- 10% van de totale vergoeding berekend over de werkelijke bouwkostenraming, op het moment van ondertekening van de overeenkomst (december)
- 15%, van de totale vergoeding berekend over de werkelijke bouwkostenraming, minus voorgaande betalingen, bij voltooiing van de Voorbereidende Diensten, en voordat Fase I aanvangt.
- 30%, van de totale vergoeding berekend over de werkelijke bouwkostenraming, minus voorgaande betalingen, bij voltooiing van het Voorontwerp
- 60%, van de totale vergoeding berekend over de werkelijke bouwkostenraming, minus voorgaande betalingen, bij voltooiing van de Ontwerpontwikkeling
- 90%, van de totale vergoeding berekend over de werkelijke bouwkostenraming, minus voorgaande betalingen, bij voltooiing van het Detailontwerp.
- 100% van de totale vergoeding minus voorgaande betalingen, berekend over de werkelijke bouwkosten (…)
Vergoedingen dienen te worden voldaan overeenkomstig de factuur, binnen dertig dagen na factuurdatum. (…) Vertragingen ten opzichte van het betalingsschema zullen met de alsdan geldende rentetarieven van de Union Bank of Switzerland voor betalingsachterstand in rekening worden gebracht.
(…)
Opzegging van de overeenkomst: Indien de opdrachtgever de overeenkomstig eenzijdig en zonder rechtvaardiging opzegt, zal de opdrachtgever doorgaan met betaling van de vergoedingen voor alle voltooide fases alsook 20% van de vergoedingen van de lopende fases.
(…)”
In Bijlage A van de overeenkomst is onder “BOUWBEGROTING” opgenomen dat “(…) de bouwkosten voor de gebouwen momenteel slechts basaal worden geschat op het bedrag van € 42.000.000,--”.
2.3. Calatrava heeft de werkzaamheden, voortvloeiend uit de Voorbereidende diensten, Fase I, Fase II en Fase III afgerond. Bij brief van 30 mei 2008 heeft Calatrava het Detailontwerp van Fase III ter goedkeuring aan Servatius aangeboden.
2.4. Servatius heeft voor de ontwikkeling van het bouwproject in juli 2008 de Bouw- en Exploitatiemaatschappij Campus Maastricht B.V. (hierna: CM) opgericht.
2.5. Op 2 juli 2008 heeft CM (opdrachtgever) met Servatius en een combinatie van aannemers de “Overeenkomst Bouwteam Plus Campus Maastricht” (hierna: de BouwteamPlusovereenkomst) gesloten. Deze overeenkomst ziet op de realisatie van het project. In “Artikel 06 Realisatiebudget” van de BouwteamPlusovereenkomst is het volgende bepaald:
“Opdrachtgever heeft voor de realisatie van de werkzaamheden voor het Project een budget beschikbaar van € 124.154.000,-- excl. BTW welk budget (…) is geaccordeerd door de Bouwteamleden en dus taakstellend is(…)”
2.6. Tijdens de bespreking van 27 augustus 2008 heeft Servatius aan Calatrava bericht dat zij akkoord is met het Detailontwerp. In het verslag van deze bespreking is in dit kader vermeld:
“(…)
Servatius accepts that Phase III Detail Design is concluded.
Servatius had analysed this set and had concluded that it is accepting this set in the knowledge that this will involve extra costs.”
2.7. Servatius heeft de vergoedingen behorend bij de Voorbereidende diensten, Fase I en Fase II, ook wel genoemd de eerste vier termijnen, aan Calatrava voldaan. Op 18 september 2008 heeft Calatrava de vergoeding voor de vijfde termijn (90% van het totale honorarium bij voltooiing Detailontwerp) bij Servatius in rekening gebracht. Calatrava heeft deze factuur gebaseerd op de bouwkostenbegroting van juli 2006 ad € 76.000.000,--. Servatius heeft deze factuur voldaan.
2.8. Bij factuur van 14 november 2008 heeft Calatrava de herziene vijfde termijn bij Servatius in rekening gebracht op basis van een bouwsom van € 90.000.000,--. Deze factuur heeft Servatius voldaan.
2.9. Bij brieven van 19 december 2008 en 28 januari 2009 heeft Calatrava CM verzocht om een gedetailleerd overzicht van de bouwkosten.
2.10. Bij brief van 26 mei 2009 heeft CM namens Servatius aan Calatrava bericht dat het project vanaf dat moment wordt geschorst. In deze brief is onder meer vermeld:
“(…)
Vanzelfsprekend verwachten wij van u dat u alles zal doen wat in uw vermogen ligt om de gevolgen van deze schorsing voor de opdrachtgever zo veel als mogelijk te beperken.
De verwachting is dat de opdrachtgever en haar aandeelhouder Servatius eind juli 2009 duidelijkheid kunnen verschaffen over het vervolg van het traject. (…)”
2.11. Tijdens de schorsing heeft adviesbureau PRC Zuid op verzoek van de raad van toezicht en het bestuur van Servatius een externe audit van het project uitgevoerd om inzicht te geven in de stand van zaken, de eventuele risico’s van het project in kaart te brengen en de haalbaarheid te bekijken. In het op 31 juli 2009 uitgebrachte rapport (hierna: het PRC-rapport) is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
2. ANALYSE PROJECTHISTORIE
(…)
2.4 Financiën
Half juni 2006 zijn de stichtingskosten opgelopen tot € 120.000.000,--. CM heeft niet duidelijk kunnen maken wat het aandeel bouwkosten hierin is, maar aannemelijk is dat de bouwkosten in de tussenliggende tijd flink zijn opgelopen. Welke zaken daaraan ten grondslag hebben gelegen, heeft CM niet inzichtelijk gemaakt. (…)
Op 2 juli 2008 zijn de stichtingskosten vastgesteld op € 164.600.000,--. Per 18 mei 2009 bedragen deze kosten inmiddels € 202.850.000,--.
3. FINANCIËN
(…)
3.2 Kostentechnische toets ontwerp
3.2.1. Bouwkostenanalyse
(…) is door ons een vergelijking opgezet tussen het huidige Campus Maastricht en een soortgelijk gebouw, met gelijke vormfactoren (…). Alwaar Campus Maastricht € 124 mln. bouwkosten bedraagt, heeft een soortgelijk gebouw in een standaard materialisatie € 73 mln. aan bouwkosten (…). Duidelijk is echter dat de vorm van dit gebouw een bijzondere constructie vereist, dientengevolge (…) een toeslag van deze uitzonderlijk dure constructie van naar schatting 20 mln..
(…)
De bovengemiddelde bouwkosten van € 30 mln. dient nader te worden bekeken. (…)
(…)
3.2.2 Stichtingskosten
Het stichtingskostenoverzicht (…) is nader bezien en kort besproken c.q. toegelicht door de projectcontroller (…). Daarbij is aandacht geschonken aan het verklaren van de verschillen tussen goedgekeurd budget en de kolom reëel, zoals weergegeven in onderstaande tabel:
Hoofdindeling Goedgekeurd budget
d.d. 07-02-2008 Reëel
01 Grondkosten
02 Bouwkosten € 124.654.000,- € 124.367.000,-
03 Inrichtingskosten (…) (…)
04 Bijkomende kosten (…) (…)
05 Financieringskosten (…) (…)
06 Promotie- en bestuurskosten (…) (…)
07 Verhuurkosten (…) (…)
08 Onvoorzien (…) (…)
09 Bezuinigingen (…) (…)
Subtotaal exc. BTW € 138.300.000,- € 173.664.000,-
Totaal stichtingskosten incl. BTW € 164.600.000,-- € 202.850.000,-
Overall is te concluderen dat de verhouding tussen de bouwkosten en stichtingskosten voor dit project sterk afwijken ten opzichte van de gangbare grote en bijzondere projecten in Nederland (bij gangbare grote en bijzondere projecten bedragen de bouwkosten minimaal 71% van de stichtingskosten, bij dit project 61,3%. Gevolg is een absoluut verschil van ruim € 27 mln.).
Ad 02 Bouwkosten
Deze kostenpost ligt heden nog in lijn met het goedgekeurde budget. Hoewel men zich realiseert dat de uitgangspunten van het ontwerp zeker niet volledig up-to-date zijn verwerkt in de huidige begrotingen, verwacht men dat de bouwkosten ongewijzigd kunnen blijven. (…)
(…)”
2.12. Het stichtingskostenoverzicht zoals hiervoor genoemd in 2.11 is vastgelegd in het document “Investeringskosten Campus Maastricht”. In dit overzicht zijn de reële bouwkosten begroot op € 124.366.514,--.
2.13. Op 12 augustus 2009 heeft Calatrava een herziene factuur voor de vijfde termijn, gebaseerd op een bouwsombegroting van € 124.000.000,--, aan Servatius gestuurd.
2.14. Bij brief van 13 augustus 2009 heeft CM namens Servatius aan Calatrava bericht dat zij de schorsing met drie maanden wenst te verlengen. Voorts heeft CM in deze brief vermeld dat zij per heden alle werkzaamheden (adviseurs/bouwteamleden) in het kader van de voorbereiding “doorstart” volledig stopzet.
2.15. Bij factuur van 20 augustus 2009 heeft Calatrava aan Servatius een bedrag van
€ 207.540,-- voor de uitvoering van meerwerk in verband met de schorsing van het project in rekening gebracht.
2.16. Op 12 november 2009 heeft Calatrava aan Servatius een herziene factuur voor de vijfde termijn, gebaseerd op een bedrag aan bouwkosten van € 124.366.514,-, gestuurd. Op diezelfde dag heeft Calatrava aan Servatius een beëindigingsvergoeding ten bedrage van
€ 254.951,35 in rekening gebracht.
2.17. Bij brief van 25 november 2009 heeft CM aan Calatrava de definitieve beëindiging van het project meegedeeld.
2.18. Op 5 februari 2010 heeft Calatrava uit hoofde van geleden schade aan Servatius een bedrag van € 348.719,11 in rekening gebracht.
2.19. Servatius heeft de facturen van 12 augustus 2009 en 12 november 2009 voor de herziene vijfde termijn, alsmede de facturen die zien op het meerwerk, de beëindigingsvergoeding en schade, ondanks aanmaningen onbetaald gelaten.
2.20. Op 1 maart 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aan Calatrava verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op vorderingen van Servatius onder derden, op aandelen op naam van Servatius en op onroerende zaken van Servatius. Deze beslagen zijn op 5 maart 2010 gelegd.
3. Het geschil
3.1. Calatrava vordert na eiswijziging – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Servatius te veroordelen tot betaling van een bedrag van in totaal € 3.992.866,--, te vermeerderen met de rente van de Union Bank of Switzerland vanaf 31 maart 2010 tot de dag van algehele voldoening, alsmede Servatius te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten.
3.2. Calatrava heeft aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd. Servatius is gehouden haar verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten overeenkomst na te komen. Uit dien hoofde dient Servatius het uitstaande honorarium over de voltooide fasen van het project aan Calatrava te voldoen alsmede de beëindigingsvergoeding. Voorts is Servatius meerwerkkosten – kosten die Calatrava noodzakelijk heeft gemaakt ten gevolge van de schorsing van het project – aan Calatrava verschuldigd. Ten slotte is Servatius tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, waardoor Calatrava schade heeft geleden in de vorm van gederfde rente.
3.3. Servatius voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank heeft geconstateerd dat Calatrava voorafgaand aan de comparitie een gedingstuk “Conclusie van antwoord in reconventie, akte overlegging producties en tevens akte wijziging van eis” aan de rechtbank heeft toegezonden. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Servatius aangevoerd dat Calatrava het verweer van Servatius tegen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ten onrechte heeft aangemerkt als een eis in reconventie. De rechtbank heeft ter comparitie meegedeeld dat zij met Servatius van oordeel is dat er geen sprake is van een reconventionele vordering en dat zij de “conclusie” zal aanmerken als reactie op het bedoelde verweer. Per abuis is vervolgens in het proces-verbaal Calatrava toch aangemerkt als verweerster in reconventie en Servatius als eiseres in reconventie.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het project is afgerond tot en met fase III, het Detailontwerp, en dat er reeds een begin was gemaakt met fase IV, het Bouwtoezicht. Evenmin is in debat dat Servatius op grond van de bepalingen in de overeenkomst het honorarium over alle voltooide fasen, dus tot en met fase III, verschuldigd is, alsmede een beëindigingsvergoeding van 20% van het honorarium van fase IV. Wat partijen allereerst verdeeld houdt, is de vraag welke bouwkostenraming tot uitgangspunt voor de berekening van het honorarium moet worden genomen.
4.3. Calatrava heeft gesteld dat Servatius op 2 juli 2008, dus na de voltooiing van fase III van het project, de reële bouwkosten heeft vastgesteld op € 124.367.000,--, welk bedrag de afronding is van de in het Stichtingskostenoverzicht opgenomen reële bouwkosten van
€ 124.366.514,-- (zie hiervoor 2.11 en 2.12). Calatrava meent dat dit bedrag als uitgangspunt heeft te gelden voor de berekening van het honorarium. Servatius heeft niet betwist dat de bouwkosten na voltooiing van fase III van het project zijn geraamd op voormeld bedrag. Zij voert evenwel aan dat dit bedrag slechts een tussenstand is en dat het project voor die bouwsom nooit gerealiseerd kon worden, van welk feit Calatrava zich, aldus nog steeds Servatius, terdege bewust was. Ook heeft Servatius aangevoerd dat uit het PRC-rapport volgt dat de bouwkosten van een soortgelijk gebouw met de uitzonderlijk dure constructie 93 miljoen euro bedragen. Servatius acht het dan ook niet reëel om een bedrag van ruim 124 miljoen euro als uitgangspunt voor de berekening van het honorarium te hanteren. De rechtbank overweegt het volgende.
4.4. Ingevolge de overeenkomst bedraagt het honorarium over fase III 90% van de totale vergoeding berekend over de werkelijke bouwkostenraming (minus voorgaande betalingen). Nu partijen niet van mening verschillen over de geraamde bouwkosten na voltooiing van fase III, heeft in beginsel te gelden dat dit bedrag, € 124.366.514,--, als basis dient voor de berekening van het honorarium. De tekst van de overeenkomst biedt als zodanig geen ruimte voor een andere uitleg. Dit brengt mee dat het verweer van Servatius dat voormeld bedrag moet worden aangemerkt als een tussenstand, niet zonder meer tot een andere uitkomst kan leiden. Er dient volgens de tekst van de overeenkomst immers te worden afgerekend op grond van de geschatte bouwkosten van het voltooide (en goedgekeurde) ontwerp en niet op grond van wat Servatius in een later stadium wel of niet laat bouwen. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld komt evenwel niet uitsluitend aan op de taalkundige uitleg van de bepalingen uit de overeenkomst. Het gaat bij de uitleg van de bepalingen om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank leidt een toets aan deze ruimere maatstaf niet tot een ander oordeel. De rechtbank acht daarbij van belang dat het in onderhavige kwestie gaat om professionele partijen, die geacht worden te beschikken over de nodige kennis op het gebied van ontwerp- en bouwcontracten. Van hen mocht worden verwacht dat zij de strekking en inhoud van de bepalingen in de overeenkomst met betrekking tot het honorarium kenden. Voorts is van belang dat uit de door partijen overgelegde correspondentie geen uitingen van Servatius zijn te halen – ook niet in de periode dat het haar duidelijk was dat de oorspronkelijke raming ver zou worden overschreden – die steun bieden aan de uitleg van Servatius dat het honorarium van fase III op een andere wijze zou moeten worden berekend dan aan de hand van de werkelijk geraamde bouwkosten.
4.5. Dit zou anders kunnen zijn indien Servatius uitdrukkelijk aan Calatrava kenbaar zou hebben gemaakt dat zij met de gestegen bouwkosten die het Detailontwerp meebracht niet akkoord ging. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet voor. Calatrava is met Servatius overeengekomen dat zij de ontwerpen indiende bij Servatius en dat Servatius vervolgens aanvankelijk met BAM en nadien met Bremen Bouwadviseurs de bijbehorende bouwkosten begrootte. Voor Servatius, zelf een professionele partij, bood dit de gelegenheid om tussentijds de prijsconsequenties van de binnenkomende ontwerpen te beoordelen en te calculeren en hier vervolgens consequenties aan te verbinden. Weliswaar volgt uit de door Servatius overgelegde correspondentie dat zij vanaf 2006 meermalen heeft aangedrongen op bezuinigingen met betrekking tot het project, tot concrete maatregelen van Servatius leidde dit echter niet. Tussen partijen staat voorts vast dat Servatius tijdens een bespreking van 27 augustus 2008 uitdrukkelijk aan Calatrava heeft meegedeeld dat zij zich akkoord verklaarde met fase III, het Detailontwerp, in de wetenschap dat dit gepaard ging met extra kosten (zie 2.6). Ook staat vast dat Servatius de reële bouwkosten reeds eerder, namelijk op 2 juli 2008, had vastgesteld op het bedrag van
€ 124.366.514,--. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat Servatius akkoord ging met
fase III met de kennis dat de bouwkosten geraamd waren op dit bedrag. Dat Servatius met een dergelijk bedrag aan bouwkosten rekende en rekening hield, blijkt overigens ook uit het realisatiebudget van € 124.154.000,-- excl. BTW dat door CM, Servatius en de betrokken aannemers is opgenomen in de BouwteamPlusovereenkomst (zie 2.5). Ten slotte is in dit kader van belang dat Calatrava onbetwist heeft gesteld dat het bedrag aan bouwkosten van
€ 124.366.514,-- binnen het budget viel dat het bestuur en de raad van toezicht van Servatius tijdens een bespreking op 5 juli 2008 hadden goedgekeurd (zie 2.11). Ook in het PRC-rapport van 31 juli 2009 is vermeld dat deze bouwsom in lijn ligt met het goedgekeurde budget. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat Calatrava gerechtvaardigd ervan mocht uitgaan dat de werkelijk geraamde bouwkosten na voltooiing en goedkeuring van fase III, het Detailontwerp, € 124.366.514,-- bedroegen. De stelling van Servatius dat dit bedrag bovenmatig hoog is in vergelijking met soortgelijke gebouwen, maakt dit niet anders. Voor zover deze stelling al als juist zou worden beoordeeld, heeft Servatius het ontwerp geaccordeerd voor dit bedrag. Zij kan zich nu niet achteraf beroepen op een – voor zover zij dit bedoeld heeft – te duur ontwerp. De rechtbank merkt hierbij nog op dat Servatius ter gelegenheid van de comparitie heeft verklaard dat er geen misverstand over mocht bestaan dat het ontwerp niet de reden is geweest voor de beëindiging van de overeenkomst met Calatrava.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Calatrava op goede gronden betaling door Servatius van de tweede herziene vijfde termijn van 12 augustus 2009 ad € 3.136.500,--, alsmede van de derde herziene vijfde termijn van 12 november 2009 ad € 33.810,92 en de beëindigingsvergoeding van € 254.951,35, heeft gevorderd. De rechtbank wijst dit deel van de vordering toe.
4.7. Calatrava heeft voorts meerkosten ten bedrage van (na eiswijziging) € 127.820,-- gevorderd. Deze post ziet op kosten die Calatrava heeft moeten maken ten gevolge van de schorsing door Servatius van het project. Het verweer hiertegen van Servatius dat deze kosten niet op haar verhaalbaar zijn omdat partijen dat niet zijn overeengekomen, faalt. Partijen hebben in de overeenkomst niet voorzien in de situatie waarin het project zou worden geschorst. Dit kan worden aangemerkt als een leemte in de overeenkomst, die moet worden aangevuld. Nu Servatius de schorsing van het project heeft ingeroepen, dient beoordeeld te worden of deze schorsing extra kosten voor Calatrava meebrengt die zij zonder de schorsing niet zou hebben gehad. Die kosten dienen voor risico en rekening van Servatius, als veroorzakende partij, te komen. Calatrava heeft bij akte overlegging producties een onderbouwing van de gevorderde meerkosten na de eerste en de tweede schorsing van het project overgelegd. Het verweer hiertegen van Servatius dat deze kosten al zijn verdisconteerd in het honorarium, is onvoldoende onderbouwd en valt bovendien niet te rijmen met de brief van CM namens Servatius van 26 mei 2009, waarin aan Calatrava wordt verzocht om alles te doen wat in haar vermogen ligt om de gevolgen van deze schorsing voor Servatius zo veel mogelijk te beperken (zie 2.10). Nu de hoogte van de gevorderde meerkosten voor het overige niet is betwist, wijst de rechtbank ook dit deel van de vordering toe.
4.8. Met betrekking tot de gevorderde rente heeft Servatius in de eerste plaats aangevoerd dat deze is gebaseerd op een onjuist geschatte bouwsom. Uit de voorgaande overwegingen van de rechtbank volgt dat dit verweer van Servatius geen stand houdt. De verweren van Servatius in haar conclusie van antwoord dat Calatrava in haar renteberekening geen rekening heeft gehouden met de betalingstermijn van dertig dagen en dat Calatrava ten onrechte is uitgegaan van de wettelijke rente in plaats van de rente van de Union Bank of Switzerland, zijn door Calatrava rechtgezet in haar gewijzigde eis. Ten slotte heeft Servatius aangevoerd dat Calatrava met betrekking tot de beëindigingsvergoeding ten onrechte de rente heeft laten ingaan vanaf 30 dagen na 12 november 2009 in plaats van 30 dagen na 25 november 2009. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Calatrava erkend dat als beëindigingsdatum van de overeenkomst 25 november 2009 heeft te gelden. De rechtbank zal dan ook beslissen dat met betrekking tot het bedrag van € 254.951,35 de rente ingaat op 25 december 2009. Voor het overige zal de rente worden toegewezen, overeenkomstig hetgeen bij de gewijzigde eis is gevorderd.
4.9. Servatius heeft ten slotte bezwaar gemaakt tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechtbank wijst dit bezwaar af. Met de vordering van de betaling van de geldsom is in beginsel het belang voor Calatrava bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad gegeven. De door Calatrava betwiste stelling van Servatius dat er bij een tenuitvoergelegd vonnis in eerste aanleg in geval van een andersluidende appeluitspraak een reëel executierisico zou ontstaan, is niet nader door Servatius onderbouwd. De stelling van Servatius dat het lastiger is om een vonnis in Zwitserland ten uitvoer te leggen, is – wat daarvan ook zij – onvoldoende om de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen.
4.10. Servatius zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Calatrava, waaronder de beslagkosten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Servatius tot betaling aan Calatrava van een bedrag van
€ 3.732.204,--, vermeerderd met de rente van de Union Bank of Switzerland over dit bedrag vanaf 31 maart 2010 tot de dag van volledige voldoening;
5.2. veroordeelt Servatius tot betaling aan Calatrava van een bedrag van € 254.951,35, vermeerderd met de rente van de Union Bank of Switzerland over dit bedrag vanaf 25 december 2009 tot de dag van volledige voldoening;
5.3. veroordeelt Servatius in de kosten van de procedure aan de zijde van Calatrava tot op heden begroot op € 7.405,41 aan verschotten, waaronder de beslagkosten, en € 9.633,--aan salaris advocaat;
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen, mr. H.F.M. Hofhuis en mr. J. Mendlik en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2011.