ECLI:NL:RBROT:2010:BO7593

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1099
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr.drs. H. van den Heuvel
  • mr. E.R. Houweling
  • mr. J. de Gans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het sanctieregime bij overtredingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, die als verweerder optrad. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin hem een boete van € 4.000,00 was opgelegd wegens overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de overtreding heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de Wgb, en dat het daarom noodzakelijk is om te onderzoeken welk sanctieregime voor eiser het meest gunstig is. De rechtbank heeft daarbij de Richtlijn voor strafvordering bestuurlijke transactie milieudelicten als uitgangspunt genomen, in plaats van de Wet op de economische delicten (WED). De rechtbank concludeert dat de transactiebedragen die in de Richtlijn zijn vastgesteld, lager zijn dan de boetes die in de bijlage bij de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn opgenomen, waardoor het oude regime gunstiger is voor eiser. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, met de bepaling dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,00 aan eiser dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden kunnen hiertegen hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/1099
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger, verweerder,
gemachtigde mr. C.A.H.J. Anthonissen.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft verweerder eiser een boete van € 4.000,00 opgelegd wegens overtreding van bij de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Wgb) gestelde voorschriften.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 september 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 november 2008 beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 november 2008 (hierna: besluit II) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Na gegrondverklaring van het beroep tegen besluit II bij uitspraak van 8 oktober 2009 (LJN: BK9312) heeft verweerder bij besluit van 11 februari 2010 opnieuw op het bezwaar beslist en het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 18 maart 2010 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2010. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2 Overwegingen
2.1 Voor de relevante feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 8 oktober 2009. Tegen deze uitspraak heeft eiser geen hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft dat wel gedaan, maar heeft niet de gronden van het hoger beroep ingediend, waardoor het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet hierop staat de uitspraak van deze rechtbank van 8 oktober 2009 in rechte vast. In het onderhavige geschil gaat het om de vraag of verweerder in het thans bestreden besluit het juiste sanctieregime heeft toegepast.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bespuiten van de rozen met de middelen Borneo en Acarstin ook voor de inwerkingtreding van de Wgb verboden gedragingen waren, ingevolge de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (hierna: de Bmw 1962). Voor overtreding van deze bepalingen kon ingevolge de Wet op de economische delicten (hierna: de WED) een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (destijds tot € 67.000,00) worden opgelegd. Omdat het hier twee misdrijven betreft, kon de straf op grond van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht worden verhoogd en kon in totaal maximaal een straf van negen jaren gevangenisstraf en een geldboete van € 134.000,00 worden opgelegd. Onder het nieuwe regime van de Wgb kan € 2.000,00 per overtreding worden opgelegd, dus is volgens verweerder het nieuwe regime het gunstigst voor eiser.
2.3 Eiser is het niet eens met het sanctieregime zoals is weergegeven door verweerder. In de praktijk werden overtredingen voor inwerkingtreding van de Wgb meestal beboet met een lagere boete of indien het de eerste maal was, werd volstaan met een waarschuwing. Eiser weet heel goed welke middelen zijn toegestaan. Volgens eiser geeft verweerder in het nieuwe bestreden besluit nu zelf toe dat een aanvraag voor toelating van een gewasbeschermingsmiddel wegens dringend vereiste niet door een particulier kan worden gedaan.
2.4 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bespuiten van de rozen met de middelen Borneo en Acarstin naar het ten tijde van het hier aan de orde zijnde bespuiten van de rozen geldende recht eveneens verboden was. Zo leverde het gebruik van het middel Borneo voor inwerkingtreding van de Wgb een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Bmw 1962 op. Het gebruik van het middel Acarstin, dat in Nederland wel was toegelaten, maar niet in de rozenteelt, leverde voor inwerkingtreding van de Wgb een overtreding van artikel 10, eerste lid, van de Bmw 1962 op. Zo al moet worden aangenomen dat eiser aanzienlijke bedrijfsschade zou hebben geleden, indien hij geen gebruik had gemaakt van de middelen Borneo en Acarstin, dan rechtvaardigt dat nog niet het gebruik van verboden middelen. Naar analogie van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient te worden bezien welke bepalingen voor eiser het meest gunstig zijn.
2.5 Door verweerder is er terecht op gewezen dat overtreding van de genoemde bepalingen in de Bmw economische delicten zijn in de zin van de WED. Maar dit geldt tevens voor overtreding van de equivalente bepalingen in de Wgb. Naast het bestuurlijke-boete-traject bestaat de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving. De maximumstraffen die verweerder in het bestreden besluit noemt gelden dus ook voor overtreding van bepalingen van de Wgb, indien in plaats van bestuursrechtelijke handhaving, tot strafrechtelijke handhaving wordt overgegaan. Onder het oude regime bestond naast de WED echter ook de Richtlijn voor strafvordering bestuurlijke transactie milieudelicten (hierna: de Richtlijn). Deze richtlijn biedt aan het bestuur de mogelijkheid om bij milieudelicten aan een overtreder een transactiebedrag aan te bieden. De Richtlijn heeft als doel eenheid te brengen in de wijze van het afdoen van de transigeerbare milieudelicten. De tarieven voor de bestuurlijke transactie zijn vastgelegd in een bijlage bij de Richtlijn. Zij zijn afgestemd op de doorsnee, voor transactie vatbare overtredingen en misdrijven. Voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Bmw werd in het geval sprake was van ‘gebruiken’ een transactiebedrag van € 1100,00 gehanteerd. Voor overtreding van artikel 10, eerste lid, van de Bmw werd aan een gebruiker/teler een transactie van € 550,00 aangeboden. Blijkens de toelichting bij de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Rgb) zijn op de Richtlijn ook de bedragen in bijlage XIII bij de Rgb gebaseerd. De bedragen in de bijlage zijn ten opzichte van de Richtlijn verhoogd, omdat er signalen waren dat de voorheen opgelegde boetes vaak als te weinig afschrikkend werden ervaren. Gelet op het voorgaande en nu verweerder niet heeft aangegeven dat de onderhavige overtredingen niet voor transactie vatbaar zijn, is de rechtbank van oordeel dat bij het beantwoorden van de vraag welk regime het meest gunstig is, de genoemde Richtlijn als uitgangspunt dient te worden genomen en niet de WED. De transactiebedragen zoals hierboven weergegeven, liggen lager dan de boetes uit bijlage XIII bij de Rgb, dus het oude regime is gunstiger voor eiser. Voorts is door eiser gesteld dat voor inwerkingtreding van de Wgb in de praktijk bij een eerste overtreding werd volstaan met een waarschuwing. Ter zitting is door verweerder eveneens aangegeven dat bij een eerste overtreding vrij standaard werd volstaan met een waarschuwing. Ook gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het regime zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wgb het meest gunstige sanctieregime betreft.
2.6 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet tevens aanleiding om zelf in de zaak te voorzien nu het, gelet op de bestendige uitvoeringspraktijk zoals die door eiser en verweerder naar voren is gebracht, aannemelijk is dat onder het sanctieregime zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wgb in het onderhavige geval, waar het gaat om een eerste overtreding, met een waarschuwing zou zijn volstaan en aan eiser geen boete zou zijn opgelegd. Gelet hierop herroept de rechtbank het besluit van 21 augustus 2008.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
herroept het primaire besluit,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr.drs. H. van den Heuvel, voorzitter, mr. E.R. Houweling en mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 16 december 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: