In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening van studiefinanciering. De eiser, die in de basisregistratie personen (brp) stond ingeschreven op een bepaald adres, had een uitwonendenbeurs ontvangen. De minister heeft echter op basis van een controle door een private partij, Pro-Tact, geconcludeerd dat de eiser niet op het opgegeven adres woonde. Dit leidde tot de herziening van de studiefinanciering en de terugvordering van een bedrag van € 2.047,90.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de controleurs die het huisbezoek hebben uitgevoerd, niet bevoegd waren om toezicht te houden op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Dit kwam doordat een van de controleurs als payroller werkte en niet in dienst was van Pro-Tact, wat leidde tot de conclusie dat de bevindingen van het huisbezoek onrechtmatig waren verkregen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van de minister dat de eiser niet op het brp-adres woonde, en dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering had.
De rechtbank heeft het besluit van de minister vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de eiser weer recht had op de uitwonendenbeurs. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en de wettelijke grondslagen voor het inschakelen van private partijen bij toezicht op overheidszaken.