Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2013 in de zaak tussen
[eisers], te [plaats], eisers
Procesverloop
Arkefly heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. E.C. de Jonge.
De rechtbank heeft daarop bij brief van 8 mei 2013 het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend en partijen verzocht te reageren op de brief van Arkefly.
Overwegingen
“(…)
Wat verzocht wordt is dit:
een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb te nemen, strekkende tot handhaving van Vo 261/2004, in zoverre dat de benodigde maatregelen worden genomen om er voor te zorgen dat de rechten van cliënten worden geëerbiedigd en dat de vliegmaatschappij haar verplichtingen naleeft (art 16, eerste lid, Vo261/2004).(…)”
Ingevolge het tweede lid kan een passagier een klacht indienen bij elke overeenkomstig het eerste lid aangewezen instantie of iedere andere door een lidstaat aangewezen bevoegde instantie over een vermeende overtreding van deze verordening op een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven of betreffende een vlucht vanuit een derde land naar een op dat grondgebied gelegen luchthaven. Ingevolge het derde lid moeten de door de lidstaten vastgestelde sancties voor overtreding van deze verordening doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Nu door Arkefly de betwiste compensatie voor de geleden vertraging is betaald, is niet langer sprake van een overtreding van de Verordening en is derhalve ook geen sprake meer van een overtreding als bedoeld in artikel 5:21 van de Awb. Eisers kunnen in zoverre door een uitspraak van de rechtbank niet in een betere positie komen. Voor zover het betoog van eisers aldus moet worden begrepen dat zij om principiële redenen de vraag beantwoord wensen te zien of verweerder gehouden was handhavend op te treden tegen Arkefly, overweegt de rechtbank onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2008 in zaak nr. 200800487/1) dat de bestuursrechter niet is geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Nu niet is gebleken dat eisers nog een rechtens te beschermen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, dient dit niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de overige punten die partijen verdeeld houden.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om Arkefly te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
In beginsel ligt een veroordeling tot betaling van de proceskosten van een derde‑partij, zoals een vergunninghouder, niet in de rede. Indien de derde-partij een vergunninghouder is, dan is de situatie immers zo dat deze beschikt over een door het bevoegde bestuursorgaan verleende vergunning. In die situatie dient het procesrisico voor rekening van het bestuursorgaan te komen. Anders kan dit echter liggen voor een vermeende overtreder die als derde‑partij deelneemt aan een geding. Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb stelt uitdrukkelijk dat ‘een partij’, dus ook een derde-partij, in de proceskosten kan worden veroordeeld. Dit is naar het oordeel van de rechtbank derhalve in uitzonderlijke gevallen mogelijk. In dit geding doet zich zo’n uitzonderlijk geval voor. Door alsnog compensatie te betalen voor de geleden vertraging, erkent Arkefly impliciet de gestelde overtreding. Arkefly heeft aldus het risico van het voor die impliciete erkenning kennelijk noodzakelijke beroep en de zitting bij de rechtbank aanvaard door niet meteen te betalen. Bovendien heeft Arkefly zich volledig en zonder voorbehoud in de rechtsstrijd gemengd ter verdediging van het standpunt van verweerder. Dit heeft Arkefly gedaan door zelf in bezwaar te gaan en door in de beroepsprocedure bij de rechtbank zeer uitvoerig zowel schriftelijk als mondeling haar standpunt naar voren te brengen. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk om Arkefly in de proceskosten van eisers te veroordelen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers niet-ontvankelijk;
- veroordeelt Arkefly in de proceskosten ad € 944,00 en bepaalt dat Arkefly deze kosten aan eisers dient te vergoeden.
mr. M.W. de Jonge en mr. L.J.A. Damen, leden, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2013.