In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Woerden, dat zijn bedrijfspand voor de duur van twaalf maanden zou worden gesloten. Dit besluit was genomen op 27 augustus 2020 en de sluiting zou ingaan op 14 juli 2020. Verzoeker had eerder al een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 1 oktober 2020 was afgewezen. Na het bestreden besluit van 11 februari 2021, waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond werd verklaard, verzocht hij opnieuw om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel in deze procedure een voorlopig karakter heeft en dat de voorzieningenrechter kan afzien van een zitting als het verzoek kennelijk ongegrond is. In dit geval was verzoeker van mening dat er sprake was van spoedeisend belang, voornamelijk van financiële aard, omdat hij dubbele huurpenningen moest betalen voor twee bedrijfsruimtes. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat een louter financieel belang niet snel kan worden aangemerkt als spoedeisend. Er was geen bewijs van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood, en verzoeker had onvoldoende onderbouwd dat hij in financiële problemen verkeerde.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen sprake was van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. M.M. van Luijk-Salomons, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.