ECLI:NL:RBMNE:2017:6771

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
6138732 UC EXPL 17-9320
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake consumentenkrediet en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen de besloten vennootschap DEFAM B.V. en een eiser in het verzet, wonende te Zeist. De procedure volgde op een verstekvonnis van 1 februari 2017, waarbij DEFAM was toegewezen in haar vorderingen tegen de eiser in het verzet, die een kredietovereenkomst had gesloten met DEFAM's rechtsvoorgangster, Defam Credit B.V. De eiser in het verzet betwistte de vordering van DEFAM, stellende dat hij nooit een overeenkomst met DEFAM had gesloten, maar met Credit, en dat hij niet op de hoogte was van de hoogte van het openstaande saldo. De kantonrechter oordeelde dat DEFAM als rechtsopvolgster van Credit het recht had om de vordering in te stellen en dat de eiser in het verzet niet had aangetoond dat het openstaande saldo onjuist was. De kantonrechter bevestigde dat DEFAM het recht had om het openstaande saldo vervroegd op te eisen, en dat de eiser in het verzet in de kosten van de procedure werd veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6138732 UC EXPL 17-9320 CD/942
Vonnis van 25 oktober 2017
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEFAM B.V.,
gevestigd te Bunnik,
verder ook te noemen Defam,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
gemachtigde: R.P.S. Schuman,
tegen:
[eiser in het verzet],
wonende te Zeist,
verder ook te noemen [eiser in het verzet] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.J. van der Have.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft op 1 februari 2017 een verstekvonnis gewezen tussen Defam en [eiser in het verzet] , met kenmerk 5614993 UC EXPL 16-19265.
1.2.
Op 5 april 2017 is [eiser in het verzet] bij verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord) met 3 producties in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. Daarna heeft Defam een conclusie van antwoord in oppositie (aan te merken als de conclusie van repliek) in het geding gebracht, met daarbij 9 producties.
1.3.
[eiser in het verzet] is vervolgens behoorlijk in de gelegenheid gesteld om een conclusie van repliek in oppositie (aan te merken als de conclusie van dupliek) in het geding te brengen. Hij is daar niet toe overgegaan.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Defam heeft [eiser in het verzet] in december 2016 gedagvaard. Defam heeft in die dagvaarding gesteld dat zij, althans haar rechtsvoorgangster Defam Credit B.V. (hierna: Credit), in maart 2006 een kredietovereenkomst met [eiser in het verzet] heeft gesloten. Volgens Defam is op basis van die overeenkomst en de daarbij behorende algemene voorwaarden een doorlopend krediet verstrekt aan [eiser in het verzet] , met een kredietlimiet van € 38.000,00 en een (variabele) kredietvergoeding van destijds 0,755% per maand. Volgens Defam heeft [eiser in het verzet] op enig moment een achterstand laten ontstaan in zijn maandelijkse betalingsverplichting, waarna Defam hem in gebreke heeft gesteld. Vervolgens heeft Defam het gehele openstaande saldo opgeëist. Toen dat niet leidde tot betaling – op 30 september 2014 was het openstaande bedrag opgelopen tot € 37.115,01 –, heeft Defam het dossier in oktober 2014 overgedragen aan haar incassogemachtigde. Ook de incassogemachtigde heeft herhaaldelijk, zonder succes, geprobeerd om [eiser in het verzet] zover te krijgen dat hij het geleende geld terug zou betalen. Vervolgens is Defam overgegaan tot dagvaarding. De sinds oktober 2014 over het openstaande saldo verschenen wettelijke rente was ten tijde van dagvaarding opgelopen tot € 1.742,94.
2.2.
Defam heeft gevorderd dat de kantonrechter [eiser in het verzet] zou veroordelen tot betaling van het ten tijde van de dagvaarding openstaande saldo van (€ 37.115,01 + € 1.742,94 =) € 38.857,95, vermeerderd met de wettelijke rente over € 37.115,01 vanaf 22 december 2016 tot de voldoening. Ook vorderde Defam de veroordeling van [eiser in het verzet] in de proceskosten. In het verstekvonnis van 1 februari 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen van Defam toegewezen.
2.3.
[eiser in het verzet] vordert in de huidige verzetprocedure dat de kantonrechter het verstekvonnis vernietigt en Defam alsnog niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, of die vorderingen afwijst, met veroordeling van Defam in de kosten van verstek en verzet. [eiser in het verzet] voert daartoe aan dat hij in 2006 een overeenkomst heeft gesloten met Credit, en niet met Defam, die volgens hem daarom geen vorderingsrecht heeft. Voor zover de kantonrechter daar anders over zou oordelen, betwist [eiser in het verzet] dat op 30 september 2014 een bedrag van € 37.115,01 zou hebben opengestaan, zoals Defam heeft gesteld. [eiser in het verzet] betoogt dat hij niet weet hoeveel geld hij in totaal heeft opgenomen, en hij vindt dat het op de weg van Defam ligt om dat duidelijk te maken. Overigens voert [eiser in het verzet] aan dat Defam weliswaar het totale openstaande saldo heeft opgeëist, maar dat zij de overeenkomst nooit heeft opgezegd. Dat had volgens hem wel gemoeten, waarbij dan een opzegtermijn van ten minste twee maanden had moeten worden gehanteerd. Tot slot voert [eiser in het verzet] nog aan dat Defam hem nooit algemene voorwaarden ter hand heeft gesteld. Daarom komt haar nu geen beroep toe op de bedingen in die algemene voorwaarden, aldus [eiser in het verzet] .
2.4.
Defam stelt naar aanleiding hiervan gemotiveerd waarom de verweren van [eiser in het verzet] moeten worden verworpen. Daarop heeft [eiser in het verzet] niet meer gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter dient eerst te beoordelen of Defam het recht heeft een vordering tegen [eiser in het verzet] in te stellen. [eiser in het verzet] heeft immers aangevoerd dat hij niet met Defam een overeenkomst heeft gesloten, maar met Credit. Defam heeft al bij dagvaarding gesteld dat zij rechtsopvolgster is van Credit, en bij haar laatste conclusie heeft zij ook nog de fusieakte en informatie uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit deze rechtsopvolging blijkt. [eiser in het verzet] heeft deze stukken vervolgens niet meer weersproken, zodat de kantonrechter als vaststaand moet aannemen dat Defam, als rechtsopvolgster van Credit, het recht heeft een vordering tegen [eiser in het verzet] in te stellen.
3.2.
De overeenkomst die Credit met [eiser in het verzet] heeft gesloten, is een consumentenkredietovereenkomst. Aangezien deze overeenkomst vóór 25 mei 2011 (namelijk op 28 maart 2006) tot stand is gekomen, is daarop de Wet op het Consumentenkrediet van toepassing is, zoals deze tot 25 mei 2011 gold (hierna: de oude Wck).
3.3.
Volgens Defam zijn op de overeenkomst ook algemene voorwaarden van toepassing. [eiser in het verzet] heeft daar tegenin gebracht dat hij die algemene voorwaarden nooit zou hebben ontvangen. Op de overeenkomst, die door [eiser in het verzet] is ondertekend, is echter het volgende vermeld: “
Partijen verklaren met de aan de achterzijde vermelde voorwaarden en bedingen bekend en akkoord te zijn.” Defam heeft daar in haar laatste conclusie ook op gewezen. [eiser in het verzet] heeft hier vervolgens niet meer op gereageerd. Daarom moet als vaststaand worden aangenomen dat die bedingen hem wel vóór ondertekening van de overeenkomst ter hand zijn gesteld – en dat Defam zich daar dus ook op kan beroepen (eventuele oneerlijke bedingen daargelaten, maar daarvan is in deze procedure geen sprake, omdat de bedingen waarop Defam zich beroept, niet in strijd zijn met de oude Wck).
3.4.
Defam heeft gesteld dat [eiser in het verzet] een achterstand van meer dan twee maanden heeft laten ontstaan in zijn maandelijkse betalingsverplichting, dat Defam hem in gebreke heeft gesteld, dat dit niet heeft geleid tot inlossing van de achterstand en dat Defam vervolgens het gehele openstaande saldo heeft opgeëist. Een en ander volgt ook uit het transactieoverzicht (met daarop de maandelijks in rekening gebrachte rente, de tussentijds opgenomen bedragen, de aflossingen en de storneringen) en het achterstandenoverzicht dat Defam bij haar laatste conclusie heeft gevoegd. [eiser in het verzet] heeft hier niet meer op gereageerd, zodat de kantonrechter dit als vaststaand aanneemt.
3.5.
In artikel 7 aanhef en onder a van de algemene voorwaarden, en in artikel 33 aanhef en onder c van de oude Wck onder 1°, is met zoveel woorden bepaald dat het openstaande saldo vervroegd in zijn geheel kan worden opgeëist, indien de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen. Geoordeeld moet dan ook worden dat Defam het recht had om het openstaande saldo vervroegd op te eisen.
3.6.
Voor de volledigheid voegt de kantonrechter hier nog aan toe dat de bevoegdheid om het openstaande saldo vervroegd geheel op te eisen, losstaat van de bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen. Defam heeft niet gesteld dat zij de overeenkomst heeft opgezegd en het is ook niet op een andere manier gebleken. Wat [eiser in het verzet] over het opzeggen van de overeenkomst heeft betoogd, is daarom niet relevant voor de beoordeling van de vordering en zal dus verder onbesproken blijven.
3.7.
Zoals de kantonrechter hiervoor al heeft overwogen, had Defam het recht om het openstaande saldo vervroegd op te eisen. [eiser in het verzet] heeft de gestelde omvang van dat saldo bij gebrek aan wetenschap betwist. De kantonrechter overweegt dat in beginsel van een kredietnemer mag worden verwacht dat hij (ook) zelf een administratie bijhoudt van de door hem geleende bedragen. Maar afgezien daarvan heeft Defam er in haar laatste conclusie op gewezen dat zij [eiser in het verzet] maandelijks een overzicht heeft gestuurd van alle mutaties op de kredietovereenkomst. Dat is door [eiser in het verzet] niet weersproken. Hij moet daarom op de hoogte worden geacht van de omvang van openstaande saldo, en de opbouw daarvan. Bovendien heeft Defam transactie- en achterstandenoverzichten in het geding gebracht, waaruit dat eveneens blijkt. Ook op die overzichten heeft [eiser in het verzet] niet meer gereageerd. De kantonrechter neemt bij gebrek aan die reactie als vaststaand aan dat de in het geding gebrachte overzichten juist zijn.
3.8.
Overigens overweegt de kantonrechter dat Defam haar vordering zo heeft ingekleed, dat zij uitgaat van het bedrag dat openstond toen zij haar vordering uit handen gaf aan haar incassogemachtigde (€ 37.115,01). De kantonrechter acht het zuiverder om uit te gaan van het moment waarop Defam het gehele openstaande saldo vervroegd heeft opgeëist. Dat was op 25 april 2014, zo blijkt uit de door [eiser in het verzet] in het geding gebrachte brief van Defam van die dag. In die brief is vermeld dat het openstaande saldo op 25 april 2014 € 35.657,39 bedroeg. De kantonrechter neemt dit saldo (waarvan de juistheid niet door [eiser in het verzet] is betwist) tot uitgangspunt. Het op de dag van opeising openstaande saldo is toewijsbaar.
3.9.
Defam heeft gesteld dat zij vanaf het moment van opeising over het openstaande bedrag slechts wettelijke rente vordert, in plaats van de (hogere) contractuele rente, die tot dat moment (in overeenstemming met hetgeen daarover in de oude Wck is bepaald) daarover in rekening is gebracht. Die wettelijke rente komt, bovenop de hoofdsom, voor toewijzing in aanmerking.
3.10.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft Defam zelf de rente die in de periode van 25 april 2014 tot en met 30 september 2014 is verschenen, bij haar hoofdsom opgeteld. Anders dan Defam neemt de kantonrechter echter de datum van opeising tot uitgangspunt. De kantonrechter zal de vordering daarom op zo’n manier toewijzen, dat het op 25 april 2014 openstaande bedrag als hoofdsom wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 2014 tot de voldoening. De beslissing zal dus iets anders worden geformuleerd dan in het verstekvonnis, maar feitelijk worden bekrachtigd. Dat is alleen anders ingeval Defam in de periode van 25 april 2014 tot en met 30 september 2014 – anders dan zij heeft gesteld – toch zou zijn uitgegaan van de (hogere) contractuele rente. In dat geval zal de vordering in zoverre, voor dat deel, worden afgewezen, en het verstekvonnis dus vernietigd.
3.11.
[eiser in het verzet] blijft echter de in het ongelijk gestelde partij. Het verstekvonnis zal dus worden bekrachtigd voor zover het de proceskostenveroordeling betreft en [eiser in het verzet] zal daarnaast ook in de kosten van deze verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Defam worden, wat de verzetprocedure betreft, begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x tarief € 400,00).
3.12.
De totale kosten aan de zijde van Defam worden daarmee begroot op:
- dagvaarding € 100,23
- griffierecht € 939,00
- salaris gemachtigde €
800,00(2 punten x tarief € 400,00)
Totaal € 1.839,23

4.Beslissing

De kantonrechter:
4.1.
vernietigt voor zover nodig het verstekvonnis van 1 februari 2017 en, opnieuw rechtdoende, veroordeelt [eiser in het verzet] om aan Defam tegen bewijs van kwijting te betalen € 35.657,39, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2014 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [eiser in het verzet] in de kosten van de verstek- en verzetprocedure aan de zijde van Defam, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.839,23, waarin begrepen € 800,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.