3.2.Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van strijd met de goede ruimtelijke ordening geen sprake is, omdat voor zowel de short-stay arbeidsmigranten als omwonenden sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat als in het Hotel en de Woning maximaal zestien short-stay arbeidsmigranten worden gehuisvest. Ook geeft verweerder aan dat hij het niet nodig vindt om de door eiseres gevraagde aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden.
Wat is de relevante regelgeving en de omvang van het beroep?
4. De rechtbank heeft de relevante regelgeving opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn beroep niet richt tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Alleen het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is tussen partijen in geschil. Daarbij is echter niet in geschil dat aan de toepassingsvoorwaarden voor afwijking op grond van artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II, van het Bor is voldaan, maar wel is in geschil of verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening of niet.
Wat is het beoordelingskader?
6. De rechtbank overweegt dat door verweerder een omgevingsvergunning kan worden verleend wanneer aan de voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan is voldaan en verlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling/ABRvS) heeft verweerder beleidsruimte bij het antwoord op de vraag of hij een afwijking van het bestemmingsplan al dan niet toestaat.Van een goede ruimtelijke ordening is volgens de Afdelingslechts dan geen sprake wanneer verlening van de omgevingsvergunning voor omwonenden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat leidt.
Heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat?
7. Eiser stelt dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend, omdat verlening ervan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, meer specifiek dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als er zestien short-stay arbeidsmigranten verblijven in het Hotel en/of de Woning. Dat verblijf zorgt namelijk voor overlast in de vorm van geluidsoverlast en inbreuk op zijn privacy. De short-stay arbeidsmigranten verblijven met regelmaat op het parkeerterrein, de brandtrap en op de platte daken van het Hotel en de Woning. Er wordt door hen op die plekken gebarbecued en zelfs aan auto’s gewerkt. Weliswaar hebben de Woning en het Hotel een buitenruimte in de vorm van een terras, maar dat wordt door de short-stay arbeidsmigranten volgens eiser niet gebruikt. Toen het Hotel nog als een regulier hotel werd geëxploiteerd, was er bovendien nauwelijks overlast voor de buurt. Dit komt omdat de restaurantfunctie voorop stond en het pand nauwelijks daadwerkelijk als hotel werd gebruikt. Bovendien kwamen veel bezoekers uit de buurt en niet met de auto. De overlast is volgens eiser dan ook aanzienlijk toegenomen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verlening van de omgevingsvergunning geen strijd oplevert met de goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat en overweegt daartoe als volgt.