RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 06/278, AWB 06/279 en AWB 06/424
uitspraak van de enkelvoudige kamer ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht d.d. 8 november 2006
1. [eiseres sub 1],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiseres sub 2],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [eiseres sub 3],
statutair gevestigd in de gemeente [naam gemeente],
eiseressen,
gemachtigden: J.L. Dijkstra, werkzaam bij de Noord Nederlandse Land en Tuinbouw organisatie te Drachten, en mr. P. Sipma, advocaat te Drachten.
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder,
gemachtigden: mr. N.G.M. Hendricks en mr. R.A.M. Verheyden, beiden werkzaam bij verweerders ministerie.
Procesverloop
Bij afzonderlijke brieven van respectievelijk 16 december 2005 en 5 januari 2006 heeft verweerder eiseressen mededeling gedaan van zijn besluiten op bezwaar betreffende de toepassing van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: San).
Tegen deze besluiten is namens eiseressen beroep ingesteld.
Bij brief van 21 februari 2006 heeft verweerder een nieuw besluit, gedateerd 21 februari 2006, in het geding gebracht, dat ziet op wijziging van het besluit op bezwaar ten name van eiseres sub 1. Met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het beroep van eiseres sub 1 mede gericht geacht tegen het besluit van 21 februari 2006.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 20 september 2005. Partijen zijn verschenen bij bovengenoemde gemachtigden.
Motivering
Bij afzonderlijke besluiten van 11 december 2000 heeft verweerder op grond van de San aan eiseressen voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 een beheers- en landschapssubsidie verstrekt ten bedrage van respectievelijk € 2.960.485,86, € 2.627.200,44 en € 5.146.045,20. Vervolgens heeft verweerder deze besluiten en de daarin vervatte subsidiebedragen meerdere malen herzien. Daarbij is laatstelijk ten aanzien van eiseres sub 1 bij ongedateerd besluit het gewijzigde subsidiebedrag vastgesteld op € 1.221.565,92, ten aanzien van eiseres sub 2 bij besluit van 14 maart 2003 op € 1.548.748,98 en ten aanzien van eiseres sub 3 bij besluit op bezwaar van 3 september 2004 op € 2.467.129,38. Van eiseressen sub 1 en 2 zijn daarbij voorts een bedrag van respectievelijk € 35.218,84 en € 5.296,50 aan betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten van 3 december 2003 heeft verweerder de aan eiseressen toegekende subsidie per 1 januari 2004 ambtshalve ingetrokken in verband met het feit dat de subsidieverlening op basis van artikel 5 van de San en de voormalige collectieve weidevogelpakketten niet in overeenstemming zijn met de Europese regelgeving. Eiseressen zijn voorts bij wijze van overgangsregeling in de gelegenheid gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen voor het jaar 2004.
Bij de primaire besluiten van 7 april 2005, 25 maart 2005 en 23 maart 2005 heeft verweerder op grond van artikel 4:47, aanhef en onder c, van de Awb de subsidie van eiseressen vastgesteld op respectievelijk € 822.205,98, € 1.021.117,18 en € 1.613.168,11. Daarbij heeft verweerder de subsidie bij wijze van sanctie met een bedrag van respectievelijk € 8.648,12, € 36.526,85 en € 6.907,77 gekort omdat bij veldcontroles op de beheerseenheden is gebleken dat niet in alle gevallen werd voldaan aan de voorgeschreven pakketeisen, beheers-voorschriften en/of andere verplichtingen die aan de subsidies zijn verbonden.
Bij de bestreden besluiten van 16 december 2005 en 5 januari 2006 heeft verweerder de tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren van eiseressen gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctiebedragen herzien naar respectievelijk € 6.573,68, € 7.533,17 en € 4.88,57. In zijn besluit van 5 januari 2005, dat strekt ter vervanging van een besluit op bezwaar van 23 maart 2005, heeft verweerder voorts het subsidiebedrag van eiseres sub 3 gewijzigd vastgesteld op € 1.619.938,16. Bij het bestreden besluit van 21 februari 2006 heeft verweerder het sanctiebedrag ten aanzien van eiseres sub 1 verlaagd naar € 5.920,61.
Eiseressen voeren in beroep aan dat door het lange tijdsverloop tussen de controle en de terugkoppeling van de resultaten daarvan naar eiseressen, problemen zijn ontstaan die in redelijkheid niet bij de beheerders en eiseressen mogen worden neergelegd. Als gevolg van het feit dat eerst na vijf jaar de controles in het veld worden teruggekoppeld, wordt eiseressen de mogelijkheid ontnomen zich tijdig en goed te verweren met bijvoorbeeld een eigen contracontrole in het veld, dan wel het beheer aan te passen aan de regeling en opnieuw een aanvraag in te dienen.
In zijn verweerschrift heeft verweerder in reactie op de beroepen van eiseressen naar voren gebracht dat het eiseressen, gelet op de inhoud van de besluiten van 11 december 2001 en 3 december 2003, duidelijk had kunnen althans moeten zijn dat als gevolg van controles door de Dienst Landelijke Gebied (hierna: DLG) de subsidie lager kon worden vastgesteld. Het tijdsverloop tussen de controles en de bekendmaking daarvan, doet niet af aan het gegeven dat uitgegaan dient te worden van hetgeen DLG feitelijk in het veld heeft geconstateerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge artikel 4:47 aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvangen wordt gewijzigd.
Vast staat dat de veldcontroles op grond waarvan verweerder eiseressen een sanctie heeft opgelegd en een aantal beheerseenheden (gedeeltelijk) heeft ingetrokken, hebben plaatsgevonden in 2001 en 2002. Eerst bij de in begin 2005 genomen primaire besluiten heeft verweerder eiseressen in kennis gesteld van de resultaten van deze veldcontroles.
De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat verweerder gezien het tijdsverloop tussen het moment waarop de controles hebben plaatsgevonden en het moment waarop eiseressen met de resultaten daarvan zijn geconfronteerd, de bestreden besluiten niet heeft mogen baseren op de in 2001 en 2002 gehouden veldcontroles. Dat volgens verweerder het eiseressen, gelet op de inhoud van de besluiten van 11 december 2001 en 3 december 2003, duidelijk had kunnen althans moeten zijn dat als gevolg van controles door de DLG de subsidie lager kon worden vastgesteld, maakt dat niet anders. Door de resultaten van de veldcontroles eerst ruim drie jaar na het houden daarvan aan eiseressen kenbaar te maken, heeft verweerder eiseressen de mogelijkheid ontnomen om daarop adequaat te reageren.
In het licht van het vorenstaande ziet de rechtbank, anders dan verweerder, geen aanleiding om zonder meer van de deugdelijkheid van de bevindingen van de DLG-controleur uit te gaan. Gelet hierop kan de rechtbank voorbij gaan aan de door verweerder ter zitting opgeworpen stelling dat hij, nu de San wordt "gecofinancierd" in het kader van het Europese Plattelandsontwikkelingsprogramma, op grond van het EG-recht gehouden is de subsidie lager vast te stellen.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven. De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) het door eiseressen gestorte griffierecht (3 maal € 276,=) te vergoeden.
Op grond van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiseressen € 644,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschriften in 3 samenhangende zaken 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan eiseressen het door hen betaalde recht van totaal € 828,= vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de geding, aan de zijde van eiseressen begroot op € 644,-, te betalen door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan eiseressen.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 8 november 2006, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E.C.R. Schut
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.