ECLI:NL:RBDOR:2006:AY6951

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
178661 CV EPL 06-2211
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering studiekosten vertrekkende kandidaat-notaris in strijd met eisen van goed werkgeverschap

In deze zaak gaat het om de terugvordering van studiekosten door Nouwen Notarissen van een vertrekkende kandidaat-notaris, [gedaagde]. De kantonrechter oordeelt dat de terugvordering in strijd is met de eisen van goed werkgeverschap. De werknemer had op verzoek van de werkgever verschillende opleidingen gevolgd, maar Nouwen had onterecht onderscheid gemaakt tussen [gedaagde] en andere vertrekkende werknemers. De kantonrechter stelt vast dat de terugbetalingsregeling deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst, maar dat [gedaagde] niet voorafgaand aan de cursussen op de terugbetalingsverplichting is gewezen. Dit is een belangrijke factor in de beoordeling van de zaak. Nouwen had geen objectief te rechtvaardigen redenen om studiekosten van [gedaagde] terug te vorderen, terwijl dit bij andere vertrekkende medewerkers niet was gebeurd. De kantonrechter wijst de vordering van Nouwen af en kent in reconventie een bedrag toe aan [gedaagde] voor ingehouden salaris, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en gelijke behandeling van werknemers in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 178661 CV EXPL 06-2211
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 24 augustus 2006
in de zaak van:
de maatschap naar burgerlijk recht Nouwen Notarissen,
statutair en feitelijk gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. L. Pas
tegen:
[…],
wonende te [adres],
gedaagde,
zelf procederende.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Nouwen’ en ‘[gedaagde].’
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 12 april 2006;
2. de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie;
3. de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte vermindering van eis, tevens houdende akte bewijsaanbod;
4. het tussenvonnis van 1 juni 2006 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
5. de griffiersaantekeningen van de comparitie van partijen van 8 augustus 2006;
6. de pleitaantekeningen van [gedaagde];
7. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
Als gesteld door de ene partij en niet, althans in onvoldoende mate, weersproken door de andere partij, wordt van het volgende uitgegaan.
[gedaagde] is op 1 april 2001 in dienst getreden bij Nouwen in de functie van kandidaat-notaris. Het laatstelijk genoten salaris van [gedaagde] bedroeg € 3.050,- bruto per maand.
Artikel 13 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
Studiekosten en studiefaciliteiten
Artikel 13
De werknemer die op verzoek van de werkgever een studie volgt, welke naar het oordeel van de werkgever in het belang van het werk is, ontvangt een tegemoetkoming in de studiekosten en wordt met behoud van salaris buitengewoon verlof verleend volgens de in de Annex opgenomen uitvoeringsregeling.
Aan de arbeidsovereenkomst was een ‘uitvoeringsregeling studiekosten en studiefaciliteiten’ gehecht. In artikel 2 van deze regeling staat omschreven wat wordt verstaan onder studiekosten en in artikel 3 wat wordt verstaan onder studiefaciliteiten.
Artikel 5 van de uitvoeringsregeling luidt als volgt:
Terugbetaling tegemoetkoming studiekosten.
a. In bepaalde gevallen is (gedeeltelijke) terugbetaling van de verleende vergoeding verplicht. Een terugvordering van de salariskosten over de genoten verloftijd vindt over het algemeen niet plaats. Wel vallen onder de terugbetalingsverplichting ook de gemaakte reis- en verblijfkosten. De belanghebbende dient voorafgaand aan het verlenen van de faciliteiten in kennis te worden gesteld van de terugbetalingsregeling.
[gedaagde] heeft vanaf januari 2002 de beroepsopleiding van de Stichting Beroepsopleiding Notariaat gevolgd, die zij in 2005 met goed gevolg heeft afgerond. Bij factuur van 29 januari 2003 is aan Nouwen terzake een bedrag van € 4.050,- aan cursuskosten in rekening gebracht.
Vervolgens heeft [gedaagde] in de periode van 25 februari 2005 tot en met 15 april 2005 de beroepsopleiding tot Estateplanner van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie gevolgd en eveneens met goed gevolg afgerond. De kosten van deze opleiding bedragen € 2.275,- exclusief BTW.
Bij brief van 26 mei 2005 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juli 2005. [gedaagde] is vervolgens in dienst getreden bij een ander notariskantoor te Rotterdam, alwaar inmiddels ook de notaris voor wie zij bij Nouwen met name werkte, werkzaam was geworden.
Nouwen heeft, conform de uitvoeringsregeling, 80 % van de door haar betaalde studiekosten van [gedaagde] teruggevorderd. [gedaagde] heeft dit geweigerd.
Op de salarisbetaling van [gedaagde] over de maand juni 2005 is een bedrag van € 543,80 ingehouden.
In conventie
De vordering
Nouwen vordert in deze procedure primair het bedrag van € 5.060,- aan studiekosten, te vermeerderen met € 600,- aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Subsidiair vordert Nouwen € 1.820,- aan studiekosten, vermeerderd met € 300,- aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
Nouwen stelt dat [gedaagde] een deel van de studiekosten dient terug te betalen op grond van de bij de arbeidsovereenkomst horende uitvoeringsregeling en dat dit voor [gedaagde] duidelijk was, althans behoorde te zijn.
Het verweer
[gedaagde] betwist in de eerste plaats dat zij is gewezen op het van toepassing zijn van de terugbetalingsverplichting, voorafgaand aan het volgen van de cursussen. [gedaagde] voert voorts aan dat de notariële beroepsopleiding een verplichte opleiding betreft en dat zij de beroepsopleiding tot estateplanner op uitdrukkelijk verzoek van haar leidinggevende en in commercieel belang van Nouwen heeft gevolgd.
In de tweede plaats voert [gedaagde] aan dat zij ongelijk is behandeld ten opzichte van andere voormalige kandidaat-notarissen en overige medewerkers aangezien voorafgaand aan haar vertrek nooit studiekosten van vertrekkende medewerkers zijn teruggevorderd.
In reconventie
De vordering
[gedaagde] vordert in deze procedure € 543,80 aan ingehouden salaris, vermeerderd met de wettelijke rente en wettelijke verhoging.
Voorts vordert [gedaagde] € 320,09 aan schade. [gedaagde] voert voor dit laatste aan dat Nouwen eenzijdig de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen halve-dagenregeling gedurende zeven maanden terzijde heeft geschoven, als gevolg waarvan [gedaagde] schade heeft geleden.
Het verweer
Nouwen voert als verweer aan dat [gedaagde] het ingehouden salaris verschuldigd is op grond van de terugbetalingsverplichting van de studiekosten.
Met betrekking tot de halve-dagenregeling voert Nouwen aan dat deze regeling ooit bij wijze van proef is gestart en dat Nouwen aanleiding heeft gezien deze regeling niet meer toe te passen. Bovendien voert Nouwen aan dat deze snipperdagen steeds binnen twee maanden nadat deze zijn opgebouwd dienden te worden opgenomen.
Beoordeling van het geschil
In conventie
Tussen partijen staat vast dat de uitvoeringsregeling studiekosten en studiefaciliteiten deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst. Op grond van de uitvoeringsregeling dient een werknemer vooraf in kennis te worden gesteld van de terugbetalingsregeling. Nouwen betwist weliswaar dat dit ook geldt voor studiekosten aangezien in de laatste zin van artikel 5 het woord ‘faciliteiten’ wordt genoemd, zoals omschreven in artikel 3 van de regeling en niet ‘(studie)kosten,’ zoals genoemd in artikel 2 van de regeling, doch deze stelling wordt verworpen. De aanhef van artikel 5 van de regeling maakt immers duidelijk dat het artikel gaat over de terugbetaling van de tegemoetkoming studiekosten. Ook lid c van dit artikel handelt over de cursus- of opleidingskosten. [gedaagde] had derhalve voorafgaand aan het volgen van beide cursussen op de toepasselijkheid van de terugbetalingsregeling moeten worden gewezen. Aan de beantwoording van de vraag of dit ook daadwerkelijk is gebeurd, komt de kantonrechter echter niet toe, vanwege het volgende.
Nouwen heeft erkend dat voorafgaand aan het vertrek van [gedaagde] niet eerder studiekosten van een kandidaat-notaris of andere medewerker zijn teruggevorderd. Nouwen heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat het vertrek of de positie van [gedaagde] zodanig verschillend was, vergeleken met het vertrek of de positie van andere werknemers, dat dit het -voor de eerste maal- terugvorderen van studiekosten rechtvaardigde. Niet betwist is immers dat ook de heer [naam] kort na het voltooien van een opleiding is vertrokken en dat nog een medewerker de zogeheten EPN-cursus heeft gevolgd. De door Nouwen aangevoerde omstandigheid dat inmiddels nog een vertrekkende medewerker studiekosten heeft terugbetaald, kan in de onderhavige zaak geen rol spelen, aangezien dit heeft plaatsgevonden na het vertrek van [gedaagde] en na het aanhangig worden van de onderhavige procedure.
Geconcludeerd wordt dan ook dat Nouwen onderscheid heeft gemaakt tussen [gedaagde] en andere medewerkers die bij Nouwen zijn vertrokken, zonder dat hiervoor objectief te rechtvaardigen gronden aanwezig waren.
Voor zover Nouwen heeft betoogd dat aanvankelijk geen studiekosten werden teruggevorderd van vertrekkende medewerkers maar dat het beleid inmiddels is gewijzigd en dat thans in beginsel wel wordt teruggevorderd, dan had het op de weg van Nouwen gelegen deze beleidswijziging kenbaar te maken aan haar werknemers, zodat zij zich hiervan bewust waren. Niet gebleken is dat Nouwen dit heeft gedaan.
Gelet op deze omstandigheden wordt geoordeeld dat het in strijd met de eisen van goed werkgeverschap is om studiekosten van [gedaagde] terug te vorderen. De vordering van Nouwen wordt om deze reden dan ook afgewezen.
Nouwen wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
In reconventie
Gelet op hetgeen in conventie is bepaald, wordt de vordering van [gedaagde] met betrekking tot het ingehouden salaris toegewezen. Er worden termen aanwezig geacht om de wettelijke verhoging te matigen tot 10 %.
Lid 2 van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst bepaalt voorts dat de opgebouwde halve snipperdag steeds binnen twee maanden direct volgend op de maand waarin de halve snipperdag is opgebouwd, dient te worden opgenomen. Niet gebleken is dat [gedaagde] binnen de hiervoor gestelde termijn aanspraak heeft gemaakt op door haar opgebouwde snipperdagen. De door haar opgevoerde snipperdagen zijn dan ook komen te vervallen en zij kan geen aanspraak maken op een vergoeding hiervan. De vordering wordt dan ook afgewezen.
Aangezien beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vordering van Nouwen af;
veroordeelt Nouwen in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op: nihil;
in reconventie:
veroordeelt Nouwen aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 543,80 vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juni 2006 tot de dag der voldoening en vermeerderd met
€ 54,38 aan wettelijke verhoging;
wijst af het meer of anders gevorderde.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie:
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2006, in aanwezigheid van de griffier.