ECLI:NL:RBDHA:2025:7444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL25.15468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, prematuur ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 11 oktober 2023 is ingediend en dat de beslistermijn op 13 januari 2025 eindigde. Eiser heeft de minister op 10 januari 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier, en is op 29 april 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15468
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
3. Als een betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. Van een dergelijke situatie is hier sprake. De rechtbank legt dat hierna uit.
4. De aanvraag is op 11 oktober 2023 ingediend. In beginsel dient de minister uiterlijk binnen zes maanden nadien op de aanvraag te beslissen.3 Op grond van het besluit met het kenmerk WBV 2023/34 is deze termijn met negen maanden verlengd. Dat betekent dat 11 januari 2025 de laatste dag van de beslistermijn was.5 Aangezien dit een zaterdag was, is de laatste dag van de beslistermijn opgeschoven naar 13 januari 2025.6 Eiser heeft de minister op 10 januari 2025 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken.
4. Het beroep van eiser is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 april 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
5 Artikel 3, tweede lid, onder c, van Verordening 1182/71.
6 Artikel 1 van de Algemene Termijnenwet.