In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 6 juni 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel had opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 20 juni 2025, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en de minister met hun gemachtigden in de rechtbank in Groningen aanwezig waren. De rechtbank heeft de gronden van de minister beoordeeld en vastgesteld dat de maatregel van bewaring op zichzelf gerechtvaardigd was, maar heeft ook geoordeeld dat het gebruik van handboeien tijdens het transport van eiser onterecht was. De rechtbank concludeert dat de minister in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, maar dat het beroep ongegrond is verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op €1814,- voor de rechtsbijstand verleend aan eiser.