7.3.De minister verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken. Verder merkt de minister zorgtaken in elk geval aan als daadwerkelijke zorgtaken als deze op dagbasis terugkeren. De minister merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de derdelander ouder niet is aan te rekenen. Dit wordt de derdelander ouder niet aangerekend als aangetoond wordt dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert, terwijl eerder wel sprake was van het verrichten van daadwerkelijke zorgtaken door de vreemdeling. Onder zorgtaken wordt niet verstaan enkel omgang of contact met het minderjarige Nederlandse kind.
8. Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk voor [kind 2] heeft gezorgd of dat er tussen hem en [kind 2] een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat waardoor, als hij zou worden gedwongen terug te keren naar Marokko, [kind 2] hem zou moeten volgen. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser alleen in de periode van 19 mei 2023 tot 19 september 2023 op hetzelfde adres stond ingeschreven als [kind 2] en dat dus niet aannemelijk is dat zij ooit langere tijd hebben samengewoond. Het betoog van eiser dat zij wel degelijk langer hebben samengewoond, maar dat eiser zich niet heeft kunnen inschrijven is niet onderbouwd. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ooit met de moeder van [kind 2] heeft samengewoond gaat zijn beroep op de uitspraak X.U. en Q.P. niet op.Uit de verklaringen van mevrouw [persoon A] en van huisarts [persoon B] volgt verder niet dat sprake is van zorg- en opvoedtaken of afhankelijkheid tussen eiser en [kind 2] . Uit de verklaringen van de kraamzorg en huisarts [persoon B] blijkt slechts dat eiser zijn zoon heeft vastgehouden bij de hielprik en dat hij op de achtergrond is gehoord door de huisarts, maar dat hij nooit fysiek bij afspraken is geweest. Over de foto’s die eiser heeft overgelegd stelt de minister zich terecht op het standpunt dat deze foto’s niet meer zijn dan momentopnamen en dat zij zonder nadere informatie niet aannemelijker maken dat eiser daadwerkelijk zorg- of opvoedingstaken (heeft) verricht voor [kind 2] . Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij [kind 2] financieel ondersteunt. In het door eiser overgelegde ouderschapsplan staat verder onder andere aangegeven dat [kind 2] van vrijdagmiddag na school tot zondagavond tot 19:00 uur bij eiser zal verblijven. Eiser heeft echter niet met bewijsstukken aangetoond dat hij ook daadwerkelijk invulling geeft aan de omgangsregeling. Hoe dan ook blijkt volgens de minister uit dit plan niet dat eiser belast is met daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken nu daaruit slechts blijkt dat hij op dinsdag en in het weekend omgang heeft met [kind 2] . De minister stelt zich hierover terecht op het standpunt dat dat onvoldoende is. Ook de overige afspraken uit het ouderschapsplan wijzen niet op daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken of op een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in het Chavez-arrest. De verklaringen van de GGD van 20 oktober 2023 en van het consultatiebureau van 25 oktober 2023 waaruit blijkt dat eiser aanwezig was bij afspraken vindt de minister terecht eveneens onvoldoende. Nu de minister bij aanvullend besluit van 20 juni 2024 alsnog de aanvullende stukken van eiser bij de besluitvorming heeft betrokken volgt de rechtbank niet het argument van eiser dat dit onvoldoende zou zijn gebeurd.
Had de minister de aanvraag van eiser mogen afwijzen met het oog op artikel 8 van het EVRM?
9. Volgens eiser heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het kind. Kinderen hebben recht op hun beide ouders en mogen niet de dupe worden van een scheiding van hun ouders en miscommunicatie. Het contact tussen de kinderen en eiser zou ernstig geschaad worden, wanneer eiser zou worden uitgezet. Sterker nog, het zou omgang in Nederland van eiser met zijn kinderen onmogelijk maken, hetgeen wordt miskend door de minister. Eiser wijst op WI 2020/16 waaruit volgt dat als het kind onder toezicht is gesteld het weigeren van verblijf aan de ouders schending oplevert van artikel 8 van het EVRM.De kinderrechter heeft op 11 november 2024 een (tijdelijke) zorgregeling vastgesteld tussen eiser en [kind 1] . De zorgregeling houdt in dat eiser wekelijks minimaal één keer per week op woensdag (fysieke) omgang heeft met [kind 1] . Het weigeren van verblijf aan eiser levert naar eigen zeggen strijd op met artikel 8 van het EVRM, omdat [kind 1] na eventuele terugkeer naar Marokko op afzienbare termijn geen ouders meer heeft die voor hem kunnen zorgen in Nederland. Dit is volgens eiser niet in het belang van [kind 1] . Eiser betoogt dat artikel 8 van het EVRM de minister verplicht tot het bevorderen van de ontwikkeling van het gezinsleven, zeker in een kwetsbare situatie als deze waarin eiser het enige betrokken familielid is van [kind 1] én de kinderrechter zich duidelijk heeft uitgesproken over het feit dat het contact tussen eiser en [kind 1] gewaarborgd moet blijven. Om die reden is het van groot belang dat eiser in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning én levert het weigeren van verblijf aan eiser strijd op met artikel 8 van het EVRM.
10. De minister stelt zich op het standpunt dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat tussen eiser enerzijds en zijn kinderen en hun moeders anderzijds. Alhoewel de minister wel gezinsleven aanneemt is dit gezinsleven volgens de minister niet beschermenswaardig, omdat de belangenafweging tussen het belang van eiser enerzijds en het belang van de staat anderzijds niet in het voordeel van eiser uitvalt. De minister weegt het belang van het kind mee in het kader van de beoordeling inzake artikel 8 van het EVRM. De minister stelt dat artikel 3 van het van het IVRKgeen zelfstandig recht geeft op een verblijfsvergunning maar dat daaruit volgt dat met het belang van het kind rekening moet worden gehouden bij de beoordeling. Hoewel het voor eisers kinderen misschien even wennen zal zijn dat hun relatie met hun vader op afstand zal worden uitgevoerd, ziet de minister geen redenen waarom eiser en zijn kinderen zich niet aan de nieuwe situatie zouden kunnen aanpassen. De minister wijst er in dit kader op dat eisers kinderen altijd bij hun moeder hebben gewoond. Het gezinsleven tussen eiser en zijn kinderen is volgens de minister niet intensief en kan daarom op afstand worden uitgeoefend. De minister ziet geen aanwijzingen dat er door vertrek van eiser naar Marokko grote problemen ontstaan in de ontwikkeling van zijn kinderen. Ook als eiser in Marokko verblijft, zal het volgens de minister niet onmogelijk worden voor zijn kinderen om contact met hem te houden. De minister benadrukt dat er vanuit de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerd Instelling voor jeugdbescherming (GI) grote zorgen bestaan over de opvoedingsvaardigheden van eiser, zijn vermogen emoties te reguleren en zijn mogelijk overmatige drankgebruik. De minister verwijst in dit kader naar verschillende passages uit de door eiser overgelegde stukken. De minister merkt op dat [kind 1] tot voor kort nog in een heel onveilige situatie zat waaraan eiser ook een groot aandeel had. Dit blijkt ook helder uit de stukken. [kind 1] heeft sterke behoefte aan stabiliteit en dat kan hem volgens de minister worden geboden in een gezinshuis. Voor eiser bestaat de mogelijkheid om het contact vanuit Marokko te onderhouden of op te bouwen en [kind 1] periodiek te bezoeken in Nederland.
Het oordeel van de rechtbank
11. Het betoog slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de belangen van [kind 1] onvoldoende geïnventariseerd en is sprake van een motiveringsgebrek in de belangenafweging zelf. Voor het oordeel van de rechtbank is het volgende van belang. Op 21 november 2024 heeft de minister naar aanleiding van het incident met [kind 1] een brief in het digitale dossier geüpload. Naar aanleiding van de vraag van eiser om snel een besluit te nemen verklaart de minister in die brief dat er nog een zogenaamd perspectiefonderzoek zal plaatsvinden over [kind 1] en dat de minister zonder de uitkomsten van dit onderzoek niet genoeg informatie heeft om tot een gedegen besluit te komen. Op de zitting heeft eiser naar aanleiding van vragen van de rechtbank aangegeven dat dit perspectiefonderzoek niet door de minister plaatsvindt, maar onder toezicht van de jeugdbescherming. Eiser heeft te kennen gegeven dat het perspectiefonderzoek ten tijde van de zitting nog niet was afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank is gezien deze omstandigheid aannemelijk dat nog niet alle informatie over de mogelijke behoeften en dus belangen van [kind 1] als minderjarig kind bij de minister bekend is. Dat maakt dat de minister de belangen van [kind 1] in de huidige besluitvorming onvoldoende heeft geïnventariseerd alvorens een besluit te nemen. Dat is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Voor het oordeel van de rechtbank is verder van belang dat de minister zowel in de brief van 21 november 2024 als op de zitting heeft erkend dat de situatie omtrent de moeder van [kind 1] onzeker is en dat onduidelijk is of [kind 1] in de toekomst door zijn moeder zal worden kunnen verzorgd, of dat een andere oplossing moet worden gevonden. De minister heeft er in dit kader op gewezen dat [kind 1] zou kunnen worden opgevangen in een gezinshuis, en dat het contact tussen eiser en [kind 1] desnoods op afstand zou kunnen plaatsvinden. Gezien de omstandigheid dat de toekomst voor [kind 1] onduidelijk is en de onvolledige belangeninventarisatie heeft de minister zijn standpunt dat het contact tussen eiser en [kind 1] eventueel ook op afstand plaats zou kunnen vinden onvoldoende gemotiveerd. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het verblijf van [kind 1] in een gezinshuis in deze specifieke context volgens hem de voorkeur geniet boven omgang met zijn biologische vader. De minister heeft niet zonder nadere informatie over de belangen van [kind 1] tot deze conclusie kunnen komen.