In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eisers hebben op 16 september 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat de minister uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat de termijn is verstreken en dat eisers de minister hebben verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, wat niet is gebeurd. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn in vergelijkbare gevallen rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van acht weken, met de mogelijkheid tot nader onderzoek, wat kan leiden tot een verlenging van de termijn tot twintig weken. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,- indien de minister niet binnen twee weken na ingebrekestelling beslist. De proceskosten van eisers worden vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.