ECLI:NL:RBDHA:2024:22097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.40313 en NL24.40927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en ontvankelijkheid van beroep in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 december 2024, worden de beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 3 september 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 14 oktober 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie, die de aanvraag als kennelijk ongegrond beschouwde. De rechtbank behandelt twee zaken, met zaaknummers NL24.40313 en NL24.40927, waarbij het eerste beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en het tweede beroep ongegrond. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de asielaanvraag heeft afgewezen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de vereisten en zijn eerdere terugkeerbesluit niet heeft opgevolgd. De rechtbank oordeelt dat het gehoor van eiser zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de deskundigheid van de hoormedewerker te twijfelen. Eiser heeft ook niet voldoende onderbouwd dat zijn psychische problematiek hem belemmerde in het indienen van relevante documenten. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om een vreemdeling onmiddellijk na overdracht in staat te stellen een asielaanvraag in te dienen. De rechtbank bevestigt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM, omdat de identiteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig zijn geacht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in asielprocedures en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.40313 en NL24.40927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 3 september 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De minister heeft twee opeenvolgende besluiten genomen. De minister heeft zowel op 10 als op 14 oktober 2024 een besluit genomen. Het beroep met zaaknummer NL24.40313 is gericht tegen het besluit van 10 oktober 2024 en het beroep met zaaknummer NL24.40927 is gericht tegen het besluit van 14 oktober 2024.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 november 2024, samen met de zaken NL24.40314 en NL24.40928, op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden. Ook kijkt zij ambtshalve naar de ontvankelijkheid van het eerste beroep (NL24.40313).
Wat is er aan deze procedures voorafgegaan?
3. Eiser heeft verschillende aliassen: [persoon A] (geboren op [geboortedatum 1] 1988 van Algerijnse nationaliteit), [persoon B] (geboren op [geboortedatum 2] 1987 en van Marokkaanse nationaliteit), [persoon C] (geboren op [geboortedatum 3] 1998, van Algerijnse nationaliteit), [persoon D] (geboren op [geboortedatum 4] 1990 en van Libische nationaliteit) en [persoon E] (geboren op [geboortedatum 5] 1987 met een onbekende nationaliteit).
4. Eiser heeft voorafgaand aan deze aanvraag al eerder een asielaanvraag ingediend in Nederland, laatstelijk op 18 oktober 2021. Bij besluit van 31 december 2021 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken. In dit besluit is aan eiser ook een terugkeerbesluit opgelegd; eiser dient terug te keren naar Libië.
4.1.
Op 29 mei 2024 hebben de Belgische autoriteiten op grond van de Dublinverordening een claimverzoek ingediend bij de Nederlandse autoriteiten. Dit claimverzoek is gehonoreerd. Eiser is vervolgens overgedragen aan Nederland. Bij aankomst is eiser strafrechtelijk gedetineerd. Vanuit de detentie heeft hij de onderhavige asielaanvraag ingediend.
Hoe verhouden de besluiten zich tot elkaar en is het beroep met zaaksnummer NL24.40313 ontvankelijk?
5. Voor de beantwoording van bovengenoemde vragen is het volgende van belang.
5.1.
De minister heeft op 8 oktober 2024 een voornemen uitgebracht. In dit voornemen is eiser (onder meer) medegedeeld dat het eerdere terugkeerbesluit van 31 december 2021 nog geldig is omdat hij niet heeft voldaan aan de verplichting die daarin aan eiser is opgelegd om terug te keren naar zijn land van herkomst. Verder is in het voornemen opgenomen “U dient dus terug te keren naar Libië, Marokko of Algerije”.
5.2.
In het besluit van 10 oktober 2024 heeft de minister de asielaanvraag van eiser afgewezen. Daarnaast is daarin overwogen dat geen aanleiding bestaat voor een andere beslissing ten aanzien van het terugkeerbesluit. Onder de “4. Gevolgen van dit besluit” is vervolgens het volgende medegedeeld:
“(…) U hebt op 31 december 2021 al een terugkeerbesluit en een inreisverbod gekregen. Daarin staat dat u Nederland onmiddellijk moet verlaten. (…) U bent niet teruggekeerd. Daarom is dit eerdere terugkeerbesluit nog steeds geldig (…).”
5.3.
De minister heeft op 14 oktober 2024 een nieuw besluit genomen. De inhoud van dit besluit is precies hetzelfde als het besluit van 10 oktober 2024 behalve het stuk onder “4. Gevolgen van dit besluit”. Daarin staat:
“(…) U hebt op 31 december 2021 al een terugkeerbesluit en een inreisverbod gekregen. Daarin staat dat u Nederland onmiddellijk moet verlaten. (…) In de beschikking van 31 december 2021 staat duidelijk vermeld dat u moet terugkeren naar uw land van herkomst. U dient dus terug te keren naar Libië, Marokko of Algerije. U bent niet teruggekeerd. Daarom is dit eerdere terugkeerbesluit nog steeds geldig.”
Bij brief van 14 oktober 2024 heeft de minister (de gemachtigde van) eiser laten weten dat hij een nieuw besluit heeft genomen omdat in het eerdere besluit [1] per abuis niet was vermeld naar welk land eiser dient terug te keren.
6. De minister heeft in het besluit en de brief van 14 oktober 2024 niet aangegeven wat de gevolgen van dat besluit zijn voor het eerdere besluit van 10 oktober 2024. Naar het oordeel van de rechtbank moet er vanuit worden gegaan dat de minister, met het geven van het nieuwe besluit van 14 oktober 2024 tevens (impliciet) het besluit van 10 oktober 2024 heeft ingetrokken. Als het uitsluitend de bedoeling van de minister was geweest om de motivering van het eerdere besluit aan te vullen, dan zou een aanvulling van het gedeelte onder “4. Gevolgen van dit besluit” hebben volstaan en zou er niet een heel nieuw besluit zijn gevolgd. Dit betekent dat het besluit van 10 oktober 2024 er niet meer lag op 14 oktober 2024, althans dat daartegen geen beroep meer kon worden ingesteld. Eiser had ook geen (rechtens te respecteren) belang bij de instelling van zijn beroep tegen het besluit van 10 oktober 2024. De minister had immers zijn (vermeende) fout al op eigen initiatief hersteld vóórdat eiser beroep had ingesteld. Eiser heeft zijn beroep pas 16 oktober 2024, dus twee dagen na het nemen van het nieuwe besluit, ingediend. Dit betekent dat het beroep met zaaknummer NL24.40313 niet-ontvankelijk is en ook geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, daarom hierna het besluit van 14 oktober 2024 toetsen.
Is het gehoor zorgvuldig geweest?
7. Eiser voert aan dat het gehoor onzorgvuldig is geweest. Er is namelijk mogelijk geen rekening gehouden met het MediFirst-advies. In dit advies is vermeld dat eiser gehoord moet worden door een ervaren hoormedewerker. Het is voor eiser niet vast te stellen wat de ervaring is van de hoormedewerker die het gehoor heeft geleid.
7.1.
Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat er vanuit kan worden gaan dat eiser is gehoord door een hoormedewerker die in staat was, en voldoende ervaring had, om het gehoor op de benodigde manier uit te voeren. De minister heeft aangegeven dat hoormedewerkers cursussen en trainingen hebben gevolgd voor het horen van vreemdelingen, waaronder een training voor het horen van kwetsbare vreemdelingen. Dit betekent dat elke hoormedewerker de juiste opleiding en ervaring heeft. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan deze informatie van de minister. De minister heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat de hoormedewerker kundig genoeg was om het gehoor van eiser af te nemen. Er zijn ook geen aanwijzingen dat dit niet zo was. Eiser heeft ook niet aangegeven op welke punten het gehoor niet goed is verlopen en of dat de adviezen van MediFirst (voor het overige) onvoldoende in acht zouden zijn genomen.
Heeft de minister de asielaanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond afgewezen?
8. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag niet op de aangegeven gronden als kennelijk ongegrond afgedaan had mogen worden.
8.1.
De Vreemdelingenwet 2000 geeft verschillende situaties waarin een asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen kan worden. De redenen voor de kennelijk ongegrondverklaring van eisers asielaanvraag zijn het ontbreken van relevante documenten, het afleggen van kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen en het niet zo snel mogelijk na binnenkomst indienen van een asielaanvraag bij de autoriteiten. De redenen voor het kennelijk ongegrond verklaren waar eiser tegen opkomt worden hieronder afzonderlijk besproken.
Ontbrekende documenten
8.2.
Eiser stelt dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij geen documenten heeft kunnen overleggen. Vanwege zijn psychische problematiek kan hij zich niet conformeren aan de verwachtingen die de minister van hem heeft. Eiser ziet niet in waarom zijn problematiek geen verschoonbare reden is voor het niet overleggen van documenten.
8.2.1.
Het betoog slaagt niet. Er bestaat een grote variëteit aan psychische of psychiatrische ziektes. Elk kan gepaard gaan met verschillende (mogelijke) klachten. De ernst is ook per persoon verschillend. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd welke psychische problematiek bij hem speelt en wat de gevolgen van die problematiek zijn. Het enige aanknopingspunt voor de aanwezigheid van dergelijke problematiek is het rapport van Medifirst. Daaruit volgt dat eiser verslaafd is. Hij heeft klachten van hoofdpijn, verkorte concentratie en zijn lange termijn geheugenis niet intact (‘hij kan geen precieze data onthouden, wel kan hij zich een gebeurtenis van een aantal maanden geleden herinneren’). De geschetste problematiek is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig ernstig dat eiser (ernstig) beperkt in zijn ‘doe vermogen’ en ook niet in staat is om hulp te vragen, bijvoorbeeld bij het opvragen van documenten. De minister stelt daarom terecht dat de enkele verwijzing door eiser naar zijn psychische problematiek onvoldoende is om een verschoonbare reden voor het ontbreken van documenten aan te nemen. De minister heeft in dit verband er ook terecht op gewezen dat eiser zijn persoonlijke documenten, die hij bij een vriend in Amsterdam zou hebben achtergelaten, had kunnen ophalen.
Te laat indienen asielaanvraag
8.3.
Eiser voert aan dat hem niet verweten kan worden dat hij de asielaanvraag ruim twee maanden na zijn inreis heeft ingediend. Eiser is strafrechtelijk gedetineerd waardoor het hem in eerste instantie niet lukte om een asielaanvraag in te dienen. Toen het hem uiteindelijk lukte, werd hem verweten dat hij te lang gewacht had.
8.3.1.
Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser mocht worden tegengeworpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Eiser had in detentie zijn asielwens (veel eerder) kenbaar kunnen maken en zijn aanvraag kunnen laten indienen door een wettelijk vertegenwoordiger. Anders dan eiser ter zitting heeft aangevoerd, is de minister niet gehouden om een vreemdeling, die in het kader van de Dublinverordening wordt overgedragen en die in het overdragende land een asielverzoek had ingediend, meteen na de overdracht in staat te stellen om een asielaanvraag te doen, indien deze daar niet meteen zelf om vraagt. Er is geen wettelijke bepaling die de minister daartoe verplicht.
Het opgeven van verschillende personalia
8.4.
Eiser voert aan dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij in verschillende lidstaten verschillende personalia heeft opgegeven. Door zijn psychische problematiek kan hem dit niet worden verweten. De psychische problematiek is een verschoonbare reden voor het opgeven van onjuiste persoonsgegevens.
8.4.1.
Het betoog slaagt niet. Eiser heeft niet onderbouwd waarom zijn psychische problematiek geleid heeft tot het opgeven van verschillende personalia. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar wat hiervoor is overwogen onder 8.2.1. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat aan eiser mocht worden tegengeworpen dat hij verschillende namen, geboortedata en nationaliteiten heeft opgegeven.
Is het afwijzen van de asielaanvraag in strijd met artikel 3 EVRM?
9. Eiser voert aan dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Door het kennelijk ongegrond verklaren wordt er niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas. Daardoor heeft de minister geen inzichtelijke belangenafweging gemaakt. Eiser vreest in een met artikel 3 van het EVRM-strijdige situatie terecht te komen wanneer hij zal moeten terugkeren naar Libië. Zijn vader en broer waren namelijk aanhangers van Qadhafi.
9.1.
Het betoog slaagt niet. Omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser terecht niet geloofwaardig zijn geacht, heeft de minister terecht niet getoetst of een afwijzing van het asielverzoek mogelijk bij terugkeer naar het land van herkomst een situatie zal opleveren die in strijd met artikel 3 van het EVRM is. Een dergelijke toetsing vindt immers plaats tegen de achtergrond van het land waar de vreemdeling uit afkomstig is. Dat laatste is niet mogelijk nu het onduidelijk is uit welk land eiser afkomstig is.
10. Het voorgaande betekent dat het beroep met zaaknummer NL24.40927 ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

11. Het eerste beroep van eiser is niet-ontvankelijk en wordt daarom niet inhoudelijk beoordeeld. Het tweede beroep is ongegrond. Dit betekent dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit van 14 oktober 2024 in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart
  • het beroep NL24.40313 niet-ontvankelijk;
  • het beroep NL24.40927 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de brief wordt 4 oktober 2024 genoemd als datum van het eerdere besluit. De rechtbank gaat er vanuit dat het hier gaat om een verschrijving en dat wordt gedoeld op het besluit van 10 oktober 2024.