In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 december 2024, worden de beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 3 september 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 14 oktober 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie, die de aanvraag als kennelijk ongegrond beschouwde. De rechtbank behandelt twee zaken, met zaaknummers NL24.40313 en NL24.40927, waarbij het eerste beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en het tweede beroep ongegrond. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de asielaanvraag heeft afgewezen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de vereisten en zijn eerdere terugkeerbesluit niet heeft opgevolgd. De rechtbank oordeelt dat het gehoor van eiser zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de deskundigheid van de hoormedewerker te twijfelen. Eiser heeft ook niet voldoende onderbouwd dat zijn psychische problematiek hem belemmerde in het indienen van relevante documenten. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om een vreemdeling onmiddellijk na overdracht in staat te stellen een asielaanvraag in te dienen. De rechtbank bevestigt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM, omdat de identiteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig zijn geacht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in asielprocedures en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.