ECLI:NL:RBDHA:2024:11713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL23.39132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrisch pleegkind in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2024, wordt het beroep van eiser, een Syrisch minderjarige, behandeld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking 'nareis'. Eiser, geboren op [geboortedag 1] 2009, heeft de Syrische nationaliteit en wenst in Nederland te verblijven als pleegkind van zijn meerderjarige broer, dhr. [naam], die sinds 2021 asielstatus heeft in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de identiteit van de biologische vader van eiser en de familierechtelijke relatie niet zijn aangetoond, wat leidt tot de conclusie dat er geen pleegouder-pleegkindrelatie bestaat. De rechtbank stelt vast dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet tot de nareisdoelgroep behoort. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van referent over zijn zorg- en opvoedtaken niet voldoende zijn onderbouwd met bewijsstukken, en dat de biologische moeder van eiser nog steeds in staat is om voor hem te zorgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door verweerder standhoudt. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39132

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (afgekort: mvv) onder de beperking ‘nareis’.
1.1
Bij besluit van 16 januari 2023 (primaire besluit) heeft verweerder de mvv-aanvraag van eiser afgewezen.
1.2
Met het bestreden besluit van 15 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze eerdere afwijzing gebleven.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent dhr. [naam], de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 2009 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser wenst verblijf in Nederland als het pleegkind van zijn meerderjarige broer dhr. [naam] (referent). Referent is geboren op [geboortedag 2] 1997, heeft de Syrische nationaliteit en beschikt sinds 2021 over een asielstatus in Nederland. De identiteit van eiser en referent en de familierechtelijke relatie tussen hen is met stukken aangetoond.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat de identiteit van de biologische vader van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn biologische vader niet is aangetoond. Ook heeft verweerder in het primaire besluit geconcludeerd dat er geen sprake is van een pleegvader – pleegkindrelatie tussen eiser en referent. Volgens verweerder heeft referent wisselend verklaard over de zorg- en opvoedtaken voor eiser en is niet gebleken dat de biologische moeder van eiser niet in staat is om de zorg- en opvoedtaken voor eiser te vervullen. De verklaringen van referent worden daarnaast niet onderbouwd door stukken, zoals toestemmingsverklaringen van de ouders.
3.1
In bezwaar heeft eiser de identiteit van de biologische vader en de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn biologische vader wel aannemelijk gemaakt met stukken. Ook is in bezwaar een overlijdensakte van de biologische vader overgelegd. Na het houden van een hoorzitting heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit echter gehandhaafd, omdat de pleegouder-pleegkindrelatie niet aannemelijk is gemaakt. Volgens verweerder is niet gebleken dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn biologische moeder is verbroken en ook niet dat er sprake is van een pleegouder-pleegkindrelatie tussen eiser en referent. Eiser heeft bijvoorbeeld niet aannemelijk gemaakt dat referent de voogdij over hem heeft.
Wat zijn de relevante regels?
4. Uit artikel 29, tweede en vierde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met paragraaf C2/4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat een minderjarige die als pleegkind tot het gezin van een asielstatushouder behoort eenzelfde verblijfsrecht als die asielstatushouder kan verkrijgen, mits voldaan wordt aan de geldende voorwaarden. De asielstatushouder (referent) dient daartoe binnen drie maanden na inwilliging van zijn asielstatus namens het gestelde pleegkind een mvv-aanvraag onder de beperking ‘nareis’ bij verweerder in te dienen.
4.1
Een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een dergelijk mvv nareis is dat het minderjarige pleegkind op het moment van de inreis van referent in Nederland (peilmoment) feitelijk tot het gezin van referent behoort. Op grond van paragraaf C2/4.1.2.2 van de Vc betrekt verweerder bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband tussen de referent en het gestelde pleegkind in ieder geval:
- de identiteit en de familierechtelijke relatie van het pleegkind en zijn/haar biologische ouders;
- de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
- de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van de referent;
- in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind; en
- of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder ten onrechte geen pleegouder-pleegkindrelatie tussen eiser en referent heeft aangenomen. Vanaf het overlijden van zijn vader, heeft referent de vaderrol op zich genomen en moet hij als pleegouder worden aangemerkt.
5.1
Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat referent geen voogdij over eiser als zijn pleegkind heeft, heeft teveel waarde aan formele documentatie gehecht en heeft onvoldoende betrokken dat referent feitelijk als voogd heeft gefunctioneerd. Referent stelt dat er niet slechts sprake was van tijdelijke ondersteuning maar dat hij medeverantwoordelijk, zo niet volledig verantwoordelijk was voor het welzijn van eiser. Daarbij heeft verweerder onvoldoende betekenis toegekend aan de verklaring van de kerk.
5.2
Ook heeft verweerder volgens eiser ten onrechte geen (financiële) afhankelijkheid tussen referent en eiser aangenomen. Referent biedt, ondanks dat hij net begonnen is met werken, wel degelijk financiële steun aan eiser. Dat alleen financiële steun bieden onvoldoende zou zijn voor het aannemen van een pleegrelatie miskent de betekenis daarvan nu dit een uiting van verantwoordelijkheid en betrokkenheid is, aldus eiser.
5.3
Tot slot heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat de biologische moeder van eiser nog steeds in staat is om voor eiser te zorgen. Moeder heeft medische klachten, is daarom hulpbehoevend geworden en kan de opvoeding en zorg voor eiser niet meer op zich nemen. Verweerder miskent met het bestreden besluit dat referent na de dood van zijn vader diens rol heeft overgenomen in het gezin.
5.4
Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting gereageerd op de beroepsgronden tot ongegrondverklaring van het beroep geconcludeerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Tussen partijen is in geschil of verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat tussen eiser en referent geen sprake is van een pleegrelatie en dat eiser niet als pleegkind feitelijk tot het gezin van referent behoorde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voogdij
6.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat referent de voogdij over eiser heeft verkregen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat geen originele akten of andere (juridische) documenten zijn overgelegd die deze voogdijrelatie onderbouwen. Anders dan eiser meent, mag verweerder betekenis toekennen aan het ontbreken van dergelijke officiële documenten bij de beoordeling of sprake is van voogdij over eiser. De enkele verklaring van de National Evangelical Church in Al-Hassakah is daartoe onvoldoende, nu uit dit document niet valt af te leiden dat referent (juridisch dan wel feitelijk) als voogd optreedt voor eiser.
Financiële afhankelijkheid van referent
6.2
Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat eiser (financieel) afhankelijk is van referent. De gestelde financiële ondersteuning door giften, ondanks het weinige inkomen van referent, is niet met stukken of andere bewijsmiddelen onderbouwd. Zolang de financiële ondersteuning feitelijk niet is aangetoond, kan de stelling van eiser over de betekenis van deze ondersteuning niet tot andere conclusies leiden. Verweerder heeft in dit kader ook kunnen tegenwerpen dat uit de overgelegde verklaring van het kerkgenootschap in Syrië volgt dat eiser voor financiële ondersteuning afhankelijk is van deze kerk, en juist niet van referent.
Zorg en opvoeding door biologische moeder
6.3
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit heeft kunnen betrekken dat niet gebleken is dat eiser voor zijn verzorging en opvoeding van referent afhankelijk is. Uit de verklaringen op de hoorzitting volgt dat de biologische moeder nog in beeld is en, ondanks haar gestelde medische klachten, in staat is om de dagelijkse zorg- en opvoedingstaken die zij voor eiser draagt op zich te nemen. Dat referent en eiser samengewoond hebben voor de vlucht van referent naar Nederland maakt nog niet dat, zoals verweerder terecht stelt in het verweerschrift, daarmee een pleegrelatie is ontstaan. Voldoende aannemelijk is dat eiser en referent voor de vlucht als broers samen met hun moeder in gezinsverband leefden maar niet als pleeggezin. Daarnaast zijn de gestelde zorgtaken die referent voor eiser op zich nam – o.a. naar school en voetbal brengen, helpen met huiswerk – onvoldoende om te concluderen dat referent voor zijn vlucht naar Nederland als pleegouder voor eiser optrad, nu dit vooral ondersteunende taken zijn en niet zien op het (volledig) overnemen van de ouderlijke verantwoordelijkheid.
6.4
Alles bij elkaar gezien heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser en referent onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat tussen eiser en referent voor de inreis van referent in Nederland een pleegrelatie bestond, in die zin dat eiser als pleegkind feitelijk tot het gezin van referent behoorde. Nu eiser daarmee niet heeft aangetoond dat hij tot de nareisdoelgroep behoort, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid van de Vw, kan het beroep van eiser alleen al hierom niet slagen. De overige beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden een mvv nareis aan eiser geweigerd heeft.
8. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze verzenddatum ziet u hierboven.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.