ECLI:NL:RBDHA:2022:1254
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot kennisneming van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens
In deze zaak heeft eiser, een persoon wiens politiegegevens door de korpschef van politie zijn verwerkt, op 5 juni 2020 verzocht om inzage in deze gegevens. Dit verzoek werd door de verweerder, de korpschef, gedeeltelijk toegewezen. Eiser was van mening dat verweerder niet had voldaan aan de vereisten van artikel 8 van de Wet politiegegevens (Wpg), dat vereist dat de noodzaak voor de verwerking van gegevens die langer dan één jaar worden bewaard, per registratie moet worden gemotiveerd. De rechtbank heeft op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.
De rechtbank overwoog dat de verweerder op basis van artikel 25 van de Wpg verplicht is om de verzoeker inzage te geven in de geregistreerde politiegegevens. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet verplicht was om de noodzaak voor elke verwerking afzonderlijk te motiveren, maar dat het voldoende was dat verweerder had aangegeven dat het bewaren van deze gegevens de informatiepositie van de politie bevorderde. De rechtbank stelde vast dat eiser de mogelijkheid had om een verzoek tot verwijdering van gegevens in te dienen indien hij meende dat de noodzaak voor het bewaren van bepaalde gegevens ontbrak.
De rechtbank oordeelde verder dat het ontbreken van een antecedentenoverzicht bij het bestreden besluit niet als een gebrek in de besluitvorming kon worden aangemerkt, aangezien dit per ongeluk was gebeurd en de verweerder dit overzicht later had nagezonden. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.