ECLI:NL:RBDHA:2022:1254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot kennisneming van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak heeft eiser, een persoon wiens politiegegevens door de korpschef van politie zijn verwerkt, op 5 juni 2020 verzocht om inzage in deze gegevens. Dit verzoek werd door de verweerder, de korpschef, gedeeltelijk toegewezen. Eiser was van mening dat verweerder niet had voldaan aan de vereisten van artikel 8 van de Wet politiegegevens (Wpg), dat vereist dat de noodzaak voor de verwerking van gegevens die langer dan één jaar worden bewaard, per registratie moet worden gemotiveerd. De rechtbank heeft op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank overwoog dat de verweerder op basis van artikel 25 van de Wpg verplicht is om de verzoeker inzage te geven in de geregistreerde politiegegevens. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet verplicht was om de noodzaak voor elke verwerking afzonderlijk te motiveren, maar dat het voldoende was dat verweerder had aangegeven dat het bewaren van deze gegevens de informatiepositie van de politie bevorderde. De rechtbank stelde vast dat eiser de mogelijkheid had om een verzoek tot verwijdering van gegevens in te dienen indien hij meende dat de noodzaak voor het bewaren van bepaalde gegevens ontbrak.

De rechtbank oordeelde verder dat het ontbreken van een antecedentenoverzicht bij het bestreden besluit niet als een gebrek in de besluitvorming kon worden aangemerkt, aangezien dit per ongeluk was gebeurd en de verweerder dit overzicht later had nagezonden. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: B. de Jong LL.B.),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W.M.P. Dijkers).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om kennisneming van hem betreffende verwerkte politiegegevens gedeeltelijk toegewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft op 6 januari 2022 via een Skypeverbinding plaatsgevonden. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft verweerder op 5 juni 2020 verzocht om inzage in de politiegegevens die door verweerder over hem zijn verwerkt. Verweerder heeft dit aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) en heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen, in de zin dat aan eiser alleen informatie wordt onthouden in het kader van het beschermen van de rechten en vrijheden van derden. Bij dit besluit is aan eiser een lijst verstrekt met de over hem bij verweerder geregistreerde politiegegevens en is hij uitgenodigd om een afspraak te maken om desgewenst de gegevens in te komen zien.
Wat zijn de regels?
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan het vereiste uit artikel 8 van de Wpg. Op grond van dit artikel dient verweerder per registratie te motiveren wat de noodzaak is voor de verwerking van gegevens die langer dan één jaar worden bewaard. Op de lijst met de over hem bij verweerder geregistreerde politiegegevens staan verschillende registraties die ouder zijn dan één jaar, terwijl verweerder niet heeft gemotiveerd wat de noodzaak is voor het bewaren van deze gegevens. Ook heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom het antecedentenoverzicht niet is verstrekt.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat artikel 25 van de Wpg ten aanzien van de verzoeker een recht bevat op inzage in de ten aanzien van zijn persoon geregistreerde politiegegevens, zodat de verzoeker in staat wordt gesteld om onder meer in het belang van zijn privacy te controleren of deze gegevens correct zijn en niet onrechtmatig worden bewaard. [1] Het is aan verweerder om te bepalen of de gegevens bij de inzage schriftelijk of mondeling worden verstrekt. [2]
Niet in geschil is dat verweerder eiser inzage heeft verleend in de bij verweerder geregistreerde politiegegevens. Eiser is ook in de gelegenheid gesteld om op het politiebureau kennis te nemen van de documenten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op deze manier het verzoek van eiser om kennisneming te krijgen in de verzochte gegevens in overeenstemming met het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Wpg heeft afgedaan.
6. Voorst overweegt de rechtbank dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de noodzaak voor elke verwerking afzonderlijk te motiveren. Verweerder heeft kunnen volstaan met de motivering dat het bewaren van deze registraties de informatiepositie van de politie bevordert. De rechtbank overweegt dat een verdere toetsing van de gegeven motivering aan het noodzakelijkheidsvereiste uit artikel 8 van de Wpg in deze procedure niet aan de orde is. Indien eiser van mening is dat de noodzaak ontbreekt om bepaalde politiegegevens over hem te bewaren, kan hij bij verweerder een verzoek tot verwijdering van deze gegevens indienen op grond van artikel 28 van de Wpg.
7. Tot slot is de rechtbank – evenals verweerder – van oordeel dat uit de stukken blijkt dat het ontbrekende antecedentenoverzicht per ongeluk niet met het besluit is meegezonden. Dit is af te leiden uit het primaire besluit waarin expliciet staat opgenomen dat het antecedentenoverzicht is bijgevoegd als bijlage. Verweerder heeft niet de intentie gehad om deze informatie te weigeren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder het overzicht op 12 oktober 2020 heeft nagezonden. Verweerder heeft hierbij terecht opgemerkt dat eiser heeft nagelaten om contact op te nemen met verweerder over het ontbreken van het overzicht en dat hij daarmee verweerder de mogelijkheid heeft ontnomen om het overzicht direct na te zenden. Onder deze omstandigheden kan het feit dat het overzicht niet gelijk bij het bestreden besluit is gevoegd, niet worden aangemerkt als een gebrek in de besluitvorming en bestaat evenmin aanleiding tot vernietiging van het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

De wet politiegegevens (Wpg)
Artikel 8 van de Wpg luidt als volgt:
1. Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
2. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak.
3. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken in combinatie met elkaar worden verwerkt teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak.
4. Politiegegevens, die worden verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, kunnen ter beschikking worden gesteld voor verdere verwerking op grond van de artikelen 9, 10 en 12.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de categorieën van gegevens op basis waarvan politiegegevens vergeleken kunnen worden.
6. De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Op grond van artikel 25 van de Wpg heeft de betrokkene het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a.de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b.de betrokken categorieën van politiegegevens;
c.de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d.de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:801, r.o. 4.2.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1779, r.o. 5.1.