ECLI:NL:RBDHA:2021:15922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL21.8647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en medewerking aan uitzetting van Guinese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Guinese eiser. De eiser, die al meer dan vier maanden in vreemdelingenbewaring zat, stelde dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was en dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende voortvarend handelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 5 februari 2021 was opgelegd en dat de eiser sindsdien actief had verzocht om terugkeer naar Guinee, maar geen concreet bewijs kon overleggen van zijn medewerking aan de uitzetting. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende inspanningen had geleverd om de uitzetting te realiseren, waaronder het regelmatig rappelleren bij de Guinese autoriteiten en het voeren van vertrekgesprekken met de eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat de maatregel van bewaring niet rechtmatig was en dat de belangen van de Staat zwaarder wogen dan die van de eiser. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de eiser zijn medewerkingsplicht niet voldoende had ingevuld, wat een belangrijke factor was in de beslissing om de maatregel van bewaring te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8647
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Akkas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils ).

Procesverloop

Verweerder heeft op 5 februari 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 mei 2021 (in de zaak NL21.6842) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Eiser zit inmiddels al ruim vier maanden in vreemdelingenbewaring. Nog steeds is er geen presentatiedatum bekend. Eiser heeft vanuit detentie zelf telefonisch contact gezocht met de ambassade van Guinee en verzocht om een reisdocument. Aan eiser is vervolgens meegedeeld dat hij geen reisdocument kan krijgen omdat hij geen documenten heeft. Gezien het voorgaande ligt het niet in de verwachting dat eiser binnen afzienbare tijd een laisser-passer (lp) zal krijgen, terwijl eiser heel graag terug wil en ook actief meewerkt aan zijn uitzetting. Eiser is niet eerder in bewaring gesteld en heeft vanaf zijn inbewaringstelling al gezegd dat hij terug wil keren. Tot slot is eiser van mening dat zijn belang bij het zo spoedig mogelijk verkrijgen van zijn vrijheid en zijn wens om terug te keren, dient te prevaleren bij het belang van verweerder bij de voortduring van de bewaring.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat hij voldoende voortvarend handelt door periodiek schriftelijk te rappelleren bij de Guinese autoriteiten en door frequent met eiser een vertrekgesprek te houden. Nu de Guinese autoriteiten verweerder niet hebben meegedeeld dat zij geen lp ten behoeve van eiser zullen verstrekken, kan nu niet worden geconcludeerd dat zicht op uitzetting naar Guinee ontbreekt. In de vertrekgesprekken is eiser steeds weer gewezen op zijn verantwoordelijkheid om zijn nationaliteit en identiteit aan te tonen. Eiser is vaag over zijn gestelde telefonisch contact met de ambassade en uit deze enkele bewering, die niet op juistheid kan worden gecontroleerd, kan niet worden geconcludeerd dat eiser op dit moment actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens om de uitzetting te realiseren. Eiser kan geen schriftelijke verklaring van de ambassade overleggen.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het geval eiser zijn medewerkingsplicht echt invulling geeft door verweerder bekeken kan worden of de aanvraag om een lp (en een eventuele presentatie) op dossierniveau onder de aandacht kan worden gebracht bij de Guinese autoriteiten. Naar aanleiding van de reactie van de Guinese autoriteiten kan op dat moment worden bezien of voortduring van de maatregel van bewaring nog rechtmatig is. Deze invulling van de medewerkingsplicht kan er uit bestaan dat eiser niet alleen schriftelijk contact zoekt met de autoriteiten zodat vastligt dat en waarover hij contact met hen heeft gehad, maar ook dat eiser zijn documenten gaat opvragen in het land van herkomst. Pas nadat er documenten zijn, zal er mogelijk een lp worden afgegeven. Zonder documenten zal een presentatie voor de Guinese autoriteiten nodig zijn. Verweerder noemt het verder opvallend dat eiser wél zegt terug te willen naar het land van herkomst maar dat hij in het gesprek op 9 juni 2021 opnieuw aangeeft geen contact met het IOM te willen. De stelling dat de belangenafweging nu in het voordeel van eiser dient uit te vallen, volgt verweerder niet omdat bij een bewaring van minder dan zes maanden de belangen van verweerder in beginsel zwaarder wegen dan die van eiser. Daarbij heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de gronden van bewaring onverminderd aanwezig zijn. Het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel van bewaring is gelegen in het onverminderd aanwezige risico op onttrekking aan de uitzetting door eiser, aldus verweerder.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De rechtbank overweegt dat verweerder regelmatig rappelleert bij de Guinese autoriteiten in verband met de afgifte van een lp, laatstelijk op
2 juni 2021. Niet gebleken is dat de Guinese autoriteiten op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp aan eiser te zullen verstrekken. Daarnaast heeft verweerder op 11 mei 2021, 14 mei 2021, 19 mei 2021 en 9 juni 2021 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op eiser rust de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank volgt verweerder in zijn ter zitting gegeven toelichting dat eiser aan zijn medewerkingsplicht een veel verdere invulling kan geven, onder meer door schriftelijk contact te zoeken met de autoriteiten (zodat er verifieerbaar bewijs is), zich in te schrijven bij en contact te zoeken met het IOM en zijn documenten te gaan opvragen in zijn land van herkomst. Dit laatste geldt temeer nu de gemachtigde van eiser op de zitting heeft toegelicht dat eiser voor het opleggen van de maatregel van bewaring al met een instantie bezig was om aan documenten te komen. De rechtbank is op dit moment van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat eiser de vereiste mate van medewerking verleent. Eisers enkele stellingen dat hij terug wil naar Guinee en dat hij contact heeft opgenomen met de Guinese autoriteiten is daartoe onvoldoende omdat eiser geen enkel concreet en verifieerbaar bewijs overlegt.. De rechtbank acht de op zitting toegelichte werkwijze van verweerder niet onredelijk. In wat eiser thans aanvoert ziet de rechtbank thans geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt of dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Deze beroepsgronden slagen daarom niet
6. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
15 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.