ECLI:NL:RBDHA:2021:15715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL21.6006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met medische waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Belgische nationaliteit claimt. Eiser was in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren.

Eiser voerde aan dat hij niet in staat was om aan de opgelegde verplichtingen te voldoen, omdat hij in strafrechtelijke detentie verbleef op het moment dat hem de beschikking werd uitgereikt om Nederland te verlaten. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen bewijs was dat eiser op dat moment in detentie zat en dat hij niet binnen de gestelde termijn aan de verplichtingen had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, terecht aan eiser waren tegengeworpen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris bezig was met het regelen van de uitzetting van eiser naar België, met inachtneming van de medische waarborgen die nodig waren. Eiser had herhaaldelijk aangegeven Nederland niet te willen verlaten, wat de staatssecretaris als een zware grond aanvoerde. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6006
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.B. van den Toorn, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Belgische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1999.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert aan dat de zware gronden onder 3b en 3c niet aan hem kunnen worden tegengeworpen, omdat hij niet de mogelijkheid had om aan de opdrachten uit deze gronden gehoor te geven. Hij stelt dat hij in strafrechtelijke detentie verbleef op het moment dat hij de beschikking kreeg dat hij Nederland moest verlaten.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Aan eiser is op 21 januari 2021 de beschikking uitgereikt waaruit volgde dat hij Nederland binnen 28 dagen moest verlaten. Uit het dossier blijkt niet dat eiser in strafrechtelijke detentie zat op het moment dat hij de beschikking kreeg uitgereikt. Ook blijkt uit het dossier niet dat eiser in de 28 dagen na het uitreiken van dit besluit in strafrechtelijke detentie verbleef. Uit het document ‘justitiële documentatie’ blijkt namelijk dat het vonnis van eiser vanaf 1 maart 2021 geëxecuteerd werd. Het is dan ook niet gebleken dat eiser geen gehoor kon geven aan de opdracht om Nederland te verlaten. Verweerder heeft de zware gronden onder 3b en 3c dan ook terecht tegengeworpen. Verder heeft eiser verschillende keren te kennen gegeven dat hij Nederland niet wil verlaten en dat hij niet zelf naar België zal terugkeren. Verweerder heeft de zware grond onder 3i daarom ook terecht aan eiser tegengeworpen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3b, 3c en 3i terecht aan eiser zijn tegengeworpen en dat deze gronden, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert verder aan dat hij al meer dan een maand in vreemdelingenbewaring zit. Hij vraagt zich af waarom het zo lang duurt om hem, iemand met de Belgische nationaliteit, uit te zetten.
7. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de afdeling Bijzonder Vertrek van de Dienst Terugkeer en Vertrek bezig is met het regelen van de uitzetting van eiser naar België met de passende medische waarborgen. Hiertoe is een vertrekgesprek gevoerd met eiser en zijn er ook gesprekken geweest met het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht, waar eiser verblijft, en medische instanties in België. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de medische situatie van eiser, de gelegenheid moet krijgen om deze uitzetting met de juiste waarborgen te regelen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.