In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan over de weigering van de burgemeester van Amsterdam om een exploitatievergunning te verlenen aan een hotel. De burgemeester had de vergunning geweigerd op basis van drie weigeringsgronden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), waaronder de nadelige invloed op het woon- en leefklimaat en de openbare orde, na twee ernstige handgranaatincidenten in de nabijheid van het hotel. Verzoekster, de eigenaar van het hotel, heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester voldoende redenen had om de vergunning te weigeren, gezien de recente incidenten en de betrokkenheid van de zoons van verzoekster bij criminele activiteiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet in strijd handelde met de Dienstenrichtlijn, aangezien de normen voor vergunningverlening duidelijk en objectief waren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester een grote discretionaire bevoegdheid heeft, maar dat deze goed gemotiveerd moest zijn. Ondanks het tijdsverloop sinds de incidenten, was er onvoldoende vertrouwen in de exploitatie van het hotel door verzoekster, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.