ECLI:NL:RBAMS:2018:3733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 406
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na niet verschijnen op oproep voor strafrechtelijk verhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres. Eiseres, die sinds 1 augustus 1996 bijstand ontvangt, werd op 30 oktober 2017 opgeroepen voor een verhoor in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek naar haar woonsituatie. Eiseres is echter niet verschenen op deze oproep, wat leidde tot de opschorting van haar bijstand per dezelfde datum. Vervolgens heeft verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, op 1 november 2017 de bijstand van eiseres ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder.

Tijdens de zitting op 16 mei 2018 is eiseres niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproep aan eiseres in feite een uitnodiging was voor een strafrechtelijk verhoor, en dat er geen bestuursrechtelijk component aan de oproep verbonden was. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen verschijningsplicht had en dat er geen grond was voor de toepassing van artikel 54 van de Participatiewet (Pw). Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de primaire besluiten herroepen en bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden, evenals de proceskosten die eiseres heeft gemaakt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het nemo teneturbeginsel en de relevante artikelen van de Pw en het EVRM betrokken. De uitspraak benadrukt het belang van de scheiding tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedures en de rechten van de betrokkenen in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: drs. A.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres’ bijstand opgeschort per 30 oktober 2017.
Bij besluit van 1 november 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijstand met ingang van 30 oktober 2017 ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Bij besluit van 11 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 1 augustus 1996 bijstand.
2. Naar aanleiding van een anonieme telefonische mededeling op 12 juni 2015 is een rechtmatigheidsonderzoek gestart naar de woonsituatie van eiseres. Zij zou sinds mei 2015 in [land] verblijven in haar eigen huis. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een op ambtseed opgemaakt rapport van 1 november 2017. Uit dit rapport en uit het dossier blijkt dat eiseres bij brief van 23 oktober 2017 is uitgenodigd om op 30 oktober 2017 te worden verhoord. Zij is niet verschenen.
3. Bij het primaire besluit I heeft verweerder op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw eiseres’ bijstand per 30 oktober 2017 opgeschort. In dit besluit is tevens een nieuwe afspraak gemaakt voor 1 november 2017. Eiseres is niet verschenen.
4. Bij het primaire besluit II heeft verweerder op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw de bijstand van eiseres met ingang van 30 oktober 2017 ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen is.
5. Eiseres voert aan dat zij in de brief van 23 oktober 2017 is opgeroepen om als verdachte te worden gehoord en dat zij niet hoeft te verschijnen op deze oproep omdat zij het fundamentele recht heeft om niet mee te werken aan een strafrechtelijk onderzoek. Dit is gebaseerd op het nemo teneturbeginsel, dat volgens vaste jurisprudentie tevens is verankerd in artikel 6 van het EVRM.
6. Verweerder stelt dat er in de brief van 23 oktober 2017 een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het bestuursrechtelijke component, dat ziet op de medewerkingsplicht, en het strafrechtelijke component, dat ziet op het horen van eiseres als verdachte. Daardoor is het voor eiseres duidelijk dat zij mee moet werken om haar recht op bijstand vast te kunnen stellen en is het duidelijk dat zij op de uitnodiging moest ingaan. Verweerder heeft ter zitting verklaard zijn besluiten te baseren op artikel 54, eerste en vierde lid, van de Pw in samenhang met artikel 17, tweede lid, van de Pw.
7. De rechtbank stelt vast dat in de brief van 23 oktober 2017 het volgende staat vermeld:
“Uit het door Team Opsporing ingestelde onderzoek is het vermoeden ontstaan dat u onjuiste dan wel onvolledige inlichtingen hebt verstrekt aan de Gemeente Amsterdam, in het kader van de uitvoering van sociale zekerheidswetgeving. Hierdoor is het vermoeden ontstaan dat aan u teveel / ten onrechte uitkering werd verstrekt. U zult om die reden gehoord worden als verdachte. In verband met dit strafrechtelijke onderzoek is het noodzakelijk dat u hierover wordt gehoord.
U kunt voorafgaand aan dit verhoor voor eigen rekening een raadsman / advocaat advies vragen. U dient daar dan wel zelf voor te zorgen. U kunt tijdens het verhoor bijstand ontvangen van een raadsman / advocaat, dit geheel voor eigen rekening. Ook daarvoor dient U wel zelf te zorgen.”
8. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 23 oktober 2017 louter een uitnodiging is voor een strafrechtelijk verhoor. De brief bevat geen uitnodiging aan eiseres om haar medewerking te verlenen aan een onderzoek naar, in de woorden van verweerder, de bestuursrechtelijke component. Het is de aankondiging dat eiseres als verdachte zal worden verhoord en eiseres heeft geen verschijningsplicht. Daarom is er geen grond om tot toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Pw te komen. Dat betekent ook dat aan de toetsing van toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw niet wordt toegekomen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van de overige gronden van beroep.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij de primaire besluiten I en II zal herroepen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten I en II en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.