ECLI:NL:RBAMS:2015:5060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
10 augustus 2015
Zaaknummer
AMS 15/243
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vervangingsvergunning voor passagiersvervoer te water in strijd met rechtszekerheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam [bedrijf], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor de overschrijving van een exploitatievergunning voor passagiersvervoer te water van het vaartuig '[naam vaartuig 1]' naar het vaartuig '[naam vaartuig 2]'. De aanvraag werd door verweerder geweigerd op basis van de Regeling Passagiersvaart Amsterdam 2013 (RPA 2013), die op dat moment van kracht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag was ingediend vóór de inwerkingtreding van de RPA 2013 en dat de wijziging van het beleid niet in strijd was met hogere regelgeving.

De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser, gezien de omstandigheden, moest worden beoordeeld op basis van de oude regeling, de RPA 2007. De rechtbank concludeerde dat de belangen van eiser, die grote financiële gevolgen had, zwaarder wogen dan de belangen van verweerder om het nieuwe beleid niet te doorkruisen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de aanvraag opnieuw moet worden beoordeeld op basis van de RPA 2007. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 735,- en het griffierecht van € 167,- moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/243

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 augustus 2015 in de zaak tussen

[eiser] handelend onder de naam [bedrijf], te Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: mr. P. Nicolaï),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S.M.C. Nuijten).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiser gevraagde overschrijving van de exploitatievergunning voor passagiersvervoer te water van het vaartuig “[naam vaartuig 1]” naar het vaartuig “[naam vaartuig 2]” geweigerd.
Bij besluit van 24 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is gestart op 28 mei 2015. De zaak is ter zitting gelijktijdig, niet gevoegd behandeld met een aantal zaken van andere rederijen, deels vertegenwoordigd door andere gemachtigden dan mr. P. Nicolaï. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde, bijgestaan door mr. H.P. Wiersema, mr. E.G. Blees en mr. M.J.M. Jacobs. Ook ter zitting aanwezig was de deskundige dr. ir. H.J. de Koning Gans. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het onderzoek is voortgezet ter zitting van 16 juni 2015. De zaak is ter zitting gelijktijdig, niet gevoegd behandeld met een aantal zaken van andere rederijen die ook worden vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï. Eiser is verschenen bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde, bijgestaan door mr. E.G. Blees en mr. D.A. Cordus. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het onderzoek is voortgezet ter zitting van 17 juni 2015. De zaak is ter zitting gelijktijdig, niet gevoegd behandeld met een aantal zaken van andere rederijen die ook worden vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. E.G. Blees, mr. M.J.M. Jacobs en mr. D.A. Cordus. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 24 juni 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op de nadere informatie die door verweerder is verstrekt bij brief van 23 juni 2015. Na ommekomst van de geboden termijn van één week na verzending van de heropeningsbeslissing heeft de rechtbank, zonder dat een reactie van eiser is ontvangen, het onderzoek gesloten. Partijen hebben de rechtbank ter zitting reeds toestemming verleend om in deze situatie zonder nadere zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

1.1.
Bij formulier van 30 augustus 2013, aangevuld met nadere stukken op latere datum, heeft eiser een aanvraag ingediend voor het overschrijven van de exploitatievergunning die verleend is ten behoeve van de exploitatie van het vaartuig [naam vaartuig 1] op het vaartuig [naam vaartuig 2].
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de Regeling Passagiersvaart Amsterdam 2013 (RPA 2013). Nu het vervangende vaartuig binnen het segment bemand open valt en het vergunde vaartuig binnen het segment bemand gesloten, heeft verweerder vervanging strijdig geacht met artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de RPA 2013. In de door eiser naar voren gebrachte gronden van bezwaar heeft verweerder geen aanleiding gezien het primaire besluit te herroepen. Eiser heeft gemotiveerd beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.1.
Op grond van artikel 2.4.5, eerste lid, (Exploitatie van bedrijfsvaartuigen voor vervoer van goederen dan wel passagiers) van de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob) is het verboden om met een bedrijfsvaartuig tegen betaling of andere vergoeding goederen dan wel passagiers te vervoeren zonder een vergunning van het college.
2.2.
In artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de RPA 2013 (Wijziging van de vergunning op aanvraag) is bepaald dat burgemeester en wethouders in beginsel meewerken aan permanente vervanging van het vaartuig op aanvraag indien het vervangende vaartuig tot hetzelfde segment behoort en even groot is als het oorspronkelijke vergunde vaartuig of kleiner dan dat vaartuig, en dat aan alle overige (milieu)eisen voldoet die op grond van deze regeling en de specifieke vergunningsvoorschriften voor het oorspronkelijk vergunde vaartuig van toepassing zijn.
2.3.
In artikel 6.2. (Datum inwerkingtreding) van de RPA 2013 is bepaald dat de RPA 2013 in werking treedt drie dagen na publicatie in het gemeenteblad en terugwerkt tot 3 september 2013.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in beroep ook algemene gronden heeft ingediend die zien op de verbindendheid en toepasselijkheid van de Vob en de RPA 2013. De rechtbank concludeert onder verwijzing naar de uitspraken van 5 augustus 2015 van deze rechtbank (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2015:4957) dat de wijziging van de Vob en de RPA 2013 niet in strijd is met hogere regelgeving en algemene rechtsbeginselen, zodat er geen aanleiding is (delen van) de Vob of (delen van) de RPA 2013 onverbindend te verklaren dan wel buiten toepassing te laten.
4.1.
De rechtbank constateert verder dat de wijziging van de RPA 2013 in werking is getreden op 14 december 2013 met terugwerkende kracht tot 3 september 2013. De aanvraag van eiser dateert van vóór de inwerkingtreding van de nieuwe RPA 2013. De rechtbank ziet zich in dit verband voor de vraag gesteld met toepassing van welk recht de aanvraag moet worden beoordeeld.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank dient als uitgangspunt te gelden dat bij de beoordeling van de aanvraag rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en dat het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstiger positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4455. Wel kan in bijzondere gevallen van dit uitgangspunt worden afgeweken. Naar het oordeel van de rechtbank doet een zodanig bijzonder geval zich hier voor. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat ten tijde van de indiening van de aanvraag het oude beleid neergelegd in de Regeling Passagiersvervoer te water Amsterdam 2007 (RPA 2007) van kracht was. Op grond van de RPA 2007 konden de vaartuigen slechts worden ingedeeld in drie segmenten (in de RPA 2007 aangeduid als categorie): bemand met lijndienst, bemand zonder lijndienst of onbemand. Op grond van de RPA 2007 gold, evenals voor de RPA 2013, dat het college in beginsel meewerkt aan vervanging van een vaartuig indien het vervangende vaartuig valt binnen hetzelfde segment als het oorspronkelijk vergunde vaartuig (artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de RPA 2007). Niet in geschil is voorts dat de [naam vaartuig 1] en de [naam vaartuig 2] onder de RPA 2007 in hetzelfde segment (bemand zonder lijndienst) zouden zijn ingedeeld. Dit betekent dat wanneer de aanvraag aan de RPA 2007 zou zijn getoetst, er vrijwel zeker met succes aanspraak gemaakt had kunnen worden op de gevraagde vervangingsvergunning.
4.4.
Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat het voor eiser voorzienbaar was dat het beleid zou wijzigen en dat hij onder het nieuwe beleid de vervangingsvergunning niet meer kon verkrijgen. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Weliswaar was reeds lange tijd bekend dat de Vob en het daarop gebaseerde beleid zouden wijzigen, maar deze beleidswijziging is echter pas op het moment dat het college de tekst van de RPA 2013 ter vaststelling aan de gemeenteraad heeft toegezonden op 3 september 2013 zo concreet geworden dat eiser daaruit kon begrijpen dat vervanging van het vaartuig als door hem beoogd niet meer mogelijk zou zijn.
4.5.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat onverkort toepassing moet worden gegeven aan het nieuwe beleid, neergelegd in de RPA 2013 omdat verweerder vreest dat er anders nog veel aanvragen, ingediend vóór de inwerkingtreding van de RPA 2013, hadden moeten worden afgehandeld op grond van de RPA 2007 en dat daarmee de doelstelling van het nieuwe beleid zou worden doorkruist. In het geval verweerder vervanging van het vaartuig door een groter vaartuig uit een ander segment zou toestaan, zou het segment bemand groot immers onbeperkt kunnen toenemen hetgeen door verweerder in het kader van het nieuwe beleid onwenselijk wordt geacht. De rechtbank acht het voorgaande in dit geval echter onvoldoende zwaarwegend om het bestreden besluit te kunnen dragen. In dat verband wijst de rechtbank op het navolgende. Verweerder heeft in zijn brief van 23 juni 2015 vermeld dat, naast de onderhavige aanvraag, er nog vier andere aanvragen voor een vervangingsvergunning bij verweerder bekend zijn die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de RPA 2013. Tegen deze achtergrond van slechts vier andere aanvragen is van een daadwerkelijke doorkruising van de doelstelling van het nieuwe beleid bij honorering van de aanvragen op grond van het oude beleid naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank wegen de door verweerder naar voren gebrachte belangen dan ook niet op tegen de door eiser naar voren gebrachte grote financiële belangen die met de vervanging van het vaartuig gemoeid zijn. Dat daarmee grote financiële belangen zijn gemoeid, is door verweerder niet weersproken.
5.1.
Onder de hiervoor uiteengezette omstandigheden, in samenhang bezien, brengt de rechtszekerheid in dit geval mee dat de aanvraag van eiser, anders dan verweerder heeft gedaan, dient te worden getoetst aan de bepalingen van de RPA 2007. Het beroep is gegrond. Hetgeen eiser verder nog heeft aangevoerd, behoeft gelet hierop geen bespreking. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder de aanvraag nog zal dienen te beoordelen op grond van de RPA 2007. Verweerder dient derhalve een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.2.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht tussen de onderhavige zaak en de zaken AMS 14/6542, AMS 14/6546 en AMS 14/6557. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor het beroep vast op € 735,- (1 punt voor het beroepschrift en 3 punten voor het verschijnen ter zitting x € 490,- x wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaak x factor 1,5 wegens de samenhang waarvan aan elke zaak één vierde deel wordt toegekend). Verweerder zal tevens het door eiser gestorte griffierecht ten bedrage van € 167,- dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 735,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, voorzitter, en mr. K. Oldekamp-Bakker en mr. E.J. Otten, leden, in aanwezigheid van mr. S. Leijen-Westra, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2015.
griffier voorzitter
is buiten staat te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.