Aangezien gedaagde niet is verschenen en de (verminderde) vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt is deze toewijsbaar, behoudens het navolgende.
De kosten van een sommatie-exploot zijn niet toewijsbaar, nu kosten voor sommaties en aanmaningen tot betaling geacht moet worden te zijn begrepen in de afzonderlijk gevorderde en toegewezen buitengerechtelijke kosten.
Gelet op de afloop van de procedure wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Met betrekking tot de hoogte van die kosten wordt overwogen als volgt.
In de dagvaarding staat vermeld dat de oorspronkelijke vordering een bedrag van € 1.457,08 bedroeg. Eiseres heeft ter besparing van kosten griffierecht aanvankelijk een bedrag van € 500,00 van dit bedrag gevorderd, welke vordering bij vonnis van 26 november 2013 is toegewezen. Uit het gestelde bij dagvaarding, gelezen in samenhang met een bij de dagvaarding gevoegde brief van 9 september 2014 blijkt dat op dit vonnis een betalingsregeling is gevolgd en dat gedaagde op die manier aan dat vonnis heeft voldaan.
In genoemde brief wordt gedaagde gemaand om voor de resterende vordering de bestaande betalingsregeling van € 75,00 per maand voort te zetten en gewaarschuwd dat indien betaling uitblijft eiseres zich opnieuw tot de rechter zal moeten wenden en kosten zal moeten maken.
Vervolgens heeft eiseres gedaagde op 24 november 2014 gedagvaard voor het volledige restant van € 918,70 (inclusief de niet toewijsbare kosten sommatieexploot). Uit de hierboven genoemde door eiseres ingediende akte blijkt echter dat gedaagde op 21 november 2014 (weer) een bedrag van € 75,00 heeft betaald. Eiseres heeft in haar akte te kennen gegeven dat dit bedrag niet meer in de dagvaarding kon worden opgenomen.
Eiseres heeft aanvankelijk, naar eigen zeggen ook ter besparing van kosten voor gedaagde, de vordering beperkt tot € 500,00. Daar heeft zij een vonnis voor verkregen, waarna aan dit vonnis kennelijk vrijwillig door gedaagde is voldaan. Door nu zonder meer het restant in zijn geheel op te vorderen wordt gedaagde alsnog op hogere kosten gejaagd dan wanneer de vordering ineens zou zijn ingesteld. Gelet op het feit dat gedaagde met de betaling op 21 november 2014, na kennelijk een korte onderbreking, heeft te kennen gegeven alsnog op de restantschuld te willen afbetalen, lijkt dit in strijd met de door eiseres gememoreerde tegenover gedaagde in acht te nemen zorgvuldigheid. Onder die omstandigheden had eiseres wellicht kunnen bezien of het restant door gedaagde alsnog vrijwillig en zonder vonnis zou worden afbetaald, maar in ieder geval opnieuw de kosten kunnen beperken met het instellen van een deelvordering. Daarbij wordt geoordeeld dat onvoldoende is toegelicht, waarom een betaling gedaan op 21 november 2014 niet meer kon worden meegenomen in een dagvaarding die drie dagen later pas werd uitgebracht.
In het bovenstaande wordt aanleiding gevonden tot toepassing van artikel 237 lid 5 RV. Dat betekent dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag aan griffierecht ter hoogte van € 219,00 en dat het meerdere voor rekening van eiseres blijft. Aan salaris wordt een bedrag toegewezen als na te melden.