ECLI:NL:RBAMS:2014:8608

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
CV 14-33615
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restant hoofdsom na eerdere voldoening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2014, is eiseres International Card Services B.V. een vordering tot betaling van een restant hoofdsom van € 918,70 ingesteld tegen gedaagde, die niet is verschenen. Eerder had de gedaagde voldaan aan een vordering van € 500,00, waarvoor een vonnis was verkregen op 26 november 2013. De gedaagde had een betalingsregeling getroffen, maar de eiseres vorderde nu het volledige restant, inclusief niet toewijsbare kosten van een sommatie-exploot. De kantonrechter overwoog dat de gedaagde, door een betaling van € 75,00 op 21 november 2014, blijk gaf van de intentie om de restantschuld af te betalen. De rechter oordeelde dat het onredelijk was om het volledige restant ineens te vorderen, gezien de eerdere betalingsregeling en de recente betaling. De kantonrechter paste artikel 237 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toe, wat leidde tot een veroordeling van de gedaagde tot betaling van een bedrag aan griffierecht van € 219,00, terwijl het meerdere voor rekening van eiseres bleef. Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld tot betaling van € 558,56 aan restant hoofdsom, € 211,71 aan buitengerechtelijke kosten, en de wettelijke rente over het bedrag van € 558,56 vanaf 23 oktober 2013. De kosten van het geding werden begroot op € 374,77, inclusief griffierecht en salaris.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
rolnummer: CV 14-33615
vonnis van: 16 december 2014
fno.: 178

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

International Card Services B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn,
t e g e n

[naam gedaagde],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 24 november 2014;
  • een akte vermindering eis ingekomen op 28 november 2014
Gedaagde is niet verschenen, hoewel de dagvaarding aan de door de wet gestelde eisen voldoet. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Aangezien gedaagde niet is verschenen en de (verminderde) vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt is deze toewijsbaar, behoudens het navolgende.
De kosten van een sommatie-exploot zijn niet toewijsbaar, nu kosten voor sommaties en aanmaningen tot betaling geacht moet worden te zijn begrepen in de afzonderlijk gevorderde en toegewezen buitengerechtelijke kosten.
Gelet op de afloop van de procedure wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Met betrekking tot de hoogte van die kosten wordt overwogen als volgt.
In de dagvaarding staat vermeld dat de oorspronkelijke vordering een bedrag van € 1.457,08 bedroeg. Eiseres heeft ter besparing van kosten griffierecht aanvankelijk een bedrag van € 500,00 van dit bedrag gevorderd, welke vordering bij vonnis van 26 november 2013 is toegewezen. Uit het gestelde bij dagvaarding, gelezen in samenhang met een bij de dagvaarding gevoegde brief van 9 september 2014 blijkt dat op dit vonnis een betalingsregeling is gevolgd en dat gedaagde op die manier aan dat vonnis heeft voldaan.
In genoemde brief wordt gedaagde gemaand om voor de resterende vordering de bestaande betalingsregeling van € 75,00 per maand voort te zetten en gewaarschuwd dat indien betaling uitblijft eiseres zich opnieuw tot de rechter zal moeten wenden en kosten zal moeten maken.
Vervolgens heeft eiseres gedaagde op 24 november 2014 gedagvaard voor het volledige restant van € 918,70 (inclusief de niet toewijsbare kosten sommatieexploot). Uit de hierboven genoemde door eiseres ingediende akte blijkt echter dat gedaagde op 21 november 2014 (weer) een bedrag van € 75,00 heeft betaald. Eiseres heeft in haar akte te kennen gegeven dat dit bedrag niet meer in de dagvaarding kon worden opgenomen.
Eiseres heeft aanvankelijk, naar eigen zeggen ook ter besparing van kosten voor gedaagde, de vordering beperkt tot € 500,00. Daar heeft zij een vonnis voor verkregen, waarna aan dit vonnis kennelijk vrijwillig door gedaagde is voldaan. Door nu zonder meer het restant in zijn geheel op te vorderen wordt gedaagde alsnog op hogere kosten gejaagd dan wanneer de vordering ineens zou zijn ingesteld. Gelet op het feit dat gedaagde met de betaling op 21 november 2014, na kennelijk een korte onderbreking, heeft te kennen gegeven alsnog op de restantschuld te willen afbetalen, lijkt dit in strijd met de door eiseres gememoreerde tegenover gedaagde in acht te nemen zorgvuldigheid. Onder die omstandigheden had eiseres wellicht kunnen bezien of het restant door gedaagde alsnog vrijwillig en zonder vonnis zou worden afbetaald, maar in ieder geval opnieuw de kosten kunnen beperken met het instellen van een deelvordering. Daarbij wordt geoordeeld dat onvoldoende is toegelicht, waarom een betaling gedaan op 21 november 2014 niet meer kon worden meegenomen in een dagvaarding die drie dagen later pas werd uitgebracht.
In het bovenstaande wordt aanleiding gevonden tot toepassing van artikel 237 lid 5 RV. Dat betekent dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag aan griffierecht ter hoogte van € 219,00 en dat het meerdere voor rekening van eiseres blijft. Aan salaris wordt een bedrag toegewezen als na te melden.

BESLISSING

9. veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van:
- € 558,56 aan restant hoofdsom;
- € 211,71 aan buitengerechtelijke kosten;
- de wettelijke rente over € 558,56 vanaf 23 oktober 2013 tot de voldoening;
10. veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eiseres begroot op:
exploot € 95,77
salaris € 60,00
griffierecht € 219,00
-----------------
totaal € 374,77
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt gedaagde tot betaling van een bedrag van € 15,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
11. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
12. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van 16 december 2014, in aanwezigheid van de griffier.