222 HLAR 50/07
Datum uitspraak: 20 november 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschappen:
1. Fort Amsterdam Beach Club N.V.,
2. N.V. Hotel Maatschappij Nederlandse Antillen,
3. Divi Sint Maarten Holding N.V.,
alle gevestigd te Sint Maarten,
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 20 augustus 2007 in het geding tussen:
de Eilandsraad van het Eilandgebied Sint Maarten.
Bij beschikking van 29 november 2006 heeft de Eilandsraad van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de Eilandsraad) een verzoek van appellanten (hierna: Divi Groep) om vergoeding van gestelde door haar ten gevolge van de vaststelling van de Eilandsverordening, inhoudende een ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften voor het gebied bekend als Fort Amsterdam (hierna: het plan), geleden schade afgewezen.
Bij uitspraak van 20 augustus 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: het Gerecht) het daartegen door Divi Groep ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Divi Groep bij brief, bij het Hof ingekomen op 28 september 2007, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De Eilandsraad heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2008, waar Divi Groep, vertegenwoordigd door mr. B.G.A. Avontuur, advocaat, en de Eilandsraad, vertegenwoordigd door mr. M.R. Hammoud, advocaat, vergezeld door […] en […], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Sint Maarten (hierna: de Eilandsverordening), voor zover thans van belang, wordt een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit de eilandskas toegekend, indien hij ten gevolge van de bestemmingsvoorschriften schade lijdt of zal lijden.
2.2. Divi Groep is sinds 5 januari 1987 eigenaar van een deel van een schiereiland aan de zuidkant van Sint Maarten. Op de punt van dat deel van dat schiereiland staan de resten van het ruim vierhonderd jaar oude Fort Amsterdam (hierna: het fort).
Op 14 mei 1999 heeft de Eilandsraad een ontwerp voor het Ontwikkelingsplan Fort Amsterdam vastgesteld. Bij onderscheiden besluiten van 4 oktober 1999 heeft de Eilandsraad de daartegen door Divi Groep naar voren gebrachte bedenkingen ongegrond verklaard en het plan vastgesteld. Bij landsbesluit van 25 januari 2002 heeft de Gouverneur van de Nederlandse Antillen het daartegen door Divi Groep bij hem ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2003 heeft het Gerecht het daartegen door Divi Groep ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 oktober 1999, waarbij de door Divi Groep tegen het ontwerp voor het Ontwikkelingsplan Fort Amsterdam naar voren gebrachte bedenkingen ongegrond zijn verklaard, alsmede het landsbesluit van 25 januari 2002 vernietigd.
Bij uitspraak van 30 mei 2005 heeft het Hof het daartegen door de Eilandsraad ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en het door Divi Groep tegen het landsbesluit van 25 januari 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.3. Aan haar verzoek om vergoeding heeft Divi Groep ten grondslag gelegd dat, nu het plan verdere toeristische ontwikkeling in het plangebied onmogelijk maakt, voor haar een planologisch nadeliger situatie is ontstaan, ten gevolge waarvan zij schade lijdt.
2.4. Aan de beschikking van 29 november 2006 heeft de Eilandsraad, onder verwijzing naar een desverzocht ter zake uitgebracht advies van de commissie van deskundigen (hierna: de commissie) van 18 augustus 2006, ten grondslag gelegd dat de gestelde schade, indien geleden, voor rekening van Divi Groep moet blijven, omdat - samengevat weergegeven en voor zover thans van belang - voor haar duidelijk had kunnen zijn dat de planologisch situatie zou veranderen en zij, door niettemin geen gebruik te maken van de bestaande bouwmogelijkheden, het risico van de voor haar nadelige planologische wijziging heeft aanvaard.
2.5. Divi Groep betoogt allereerst dat het Gerecht, door haar niet te volgen in het betoog dat de verwijzing door de commissie naar een juridisch advies van een advocatenkantoor (hierna: het juridisch advies) in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft miskend dat het bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: het bestuurscollege) geen gewichtige redenen in de zin van de Landsverordening Openbaarheid van Bestuur had om het juridisch advies niet aan haar kenbaar te maken en de commissie haar ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden haar zienswijze over het juridisch advies te geven en zelf ten onrechte geen gemotiveerd oordeel over dat advies heeft gegeven.
2.5.1. De beschikking van 29 november 2006 behelst geen beslissing van het bestuurscollege tot niet-openbaarmaking van het juridisch advies. Voorts heeft de commissie het juridisch advies niet aan haar advies van 18 augustus 2006, waarnaar de Eilandsraad ter motivering van die beschikking heeft verwezen, ten grondslag gelegd. Onder die omstandigheden heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de Eilandsraad Divi Groep ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld van het juridisch advies kennis te nemen en haar zienswijze daarover naar voren te brengen. Het gestelde ontbreken van een gemotiveerd oordeel van de commissie over dat advies betekent voorts niet dat die beschikking niet draagkrachtig is gemotiveerd.
2.6. Divi Groep betoogt voorts, voor zover thans van belang, dat het Gerecht, door het standpunt van de Eilandsraad dat zij, door geen gebruik te maken van de bestaande bebouwingsmogelijkheden, het risico heeft aanvaard dat deze mogelijkheden door nieuw planologisch beleid zouden vervallen en de gestelde schade als gevolg van het vaststellen van het plan derhalve voor haar rekening dient te blijven, niet rechtens onjuist te achten, heeft miskend dat zij wel gebruik heeft gemaakt van de bestaande bebouwingsmogelijkheden, maar de uitvoering van haar plannen door onvoorziene omstandigheden is vertraagd.
2.6.1. Bij de beantwoording van de vraag of de Eilandsraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Divi Groep het risico dat de bouwmogelijkheden zouden vervallen heeft aanvaard, heeft het Gerecht met juistheid onderzocht of Divi Groep, hoewel voor haar aanleiding bestond om in verband met concrete beleidsvoornemens rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het desbetreffende perceel in een voor haar negatieve zin zou veranderen, geen gebruik heeft gemaakt van de bestaande bebouwingsmogelijkheden.
2.6.2. Niet in geschil is dat bij de uitgifte in erfpacht aan de N.V. Hotel Maatschappij Nederlandse Antillen van het desbetreffende deel van het schiereiland aan de zuidkant van Sint Maarten als voorwaarde is gesteld dat het fort zou worden gerespecteerd.
2.6.3. Het Hof heeft in voormelde uitspraak van 30 mei 2005 het volgende overwogen:
'2.6.1. Het Eilandsbestuur van Sint Maarten stelt zich de bescherming van de karakteristieke gebouwen op het eiland en de restanten daarvan ten doel. Fort Amsterdam is door het Eilandsbestuur als een cultuur-historisch element aangemerkt dat beschermd en behouden moet worden. Grootschalige bebouwing van het plangebied met nieuwe verblijfsaccommodatie acht het, gelet op de aanwezigheid van de resten van het fort, onwenselijk.
2.6.2. Vóór de vaststelling van het plan zou, indien daarom zou zijn verzocht, de bouw van nieuwe verblijfsaccommodaties niet licht door het Eilandsbestuur hebben kunnen worden tegengegaan. Gelet hierop, gezien het hiervoor onder 2.6.1. vermelde beleid, waarvan Divi en anderen op de hoogte waren, alsmede gelet op het gestelde maatschappelijke belang bij conservering van de resten van het fort, konden Divi en anderen weten dat de Eilandsraad, ter voorkoming van onherstelbare schade, tot vaststelling van een plan met een conserverend karakter zou kunnen besluiten. (…).'
2.6.4. Voorts heeft het bestuurscollege Divi Groep bij brief van 11 februari 1993 medegedeeld dat, voor zover thans van belang, het fort in verband met de voorbereiding van een monumentenbeleid op een voorlopige lijst van monumenten is geplaatst, ten aanzien van het fort in de nabije toekomst beschermende maatregelen worden genomen en het fort in de huidige toestand moet worden gerespecteerd en gehandhaafd.
2.6.5. Na kennisneming van het hiervoor bedoelde beleid en deze mededeling moest Divi Groep er mee rekenen dat de bestaande bouwmogelijkheden niet ongewijzigd zouden blijven. Zij heeft vervolgens zes jaar de tijd gehad om de op dat moment bestaande bebouwingsmogelijkheden te benutten. Mede gelet op de duur van deze periode, heeft Divi Groep niet aannemelijk gemaakt dat zij daartoe door haar niet toe te rekenen omstandigheden niet in staat is geweest. Voor zover de ontwikkelingsplannen, als gesteld, door financiële problemen of teruglopend toerisme vertraging hebben opgelopen, heeft de Eilandsraad de gevolgen daarvan in dit verband voor haar rekening mogen laten.
2.6.6. Onder die omstandigheden heeft het Gerecht, nog daargelaten of Divi Groep niet reeds bij de aankoop van het plangebied als redelijk denkend en handelend koper rekening had te houden met de mogelijkheid dat de Eilandsraad een plan met een conserverend karaker voor dat gebied zou vaststellen en de Eilandsraad ook om die reden niet gehouden was om aan het verzoek tegemoet te komen, met juistheid overwogen dat de Eilandsraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Divi Groep het risico van een voor haar nadelige wijziging van de planologische situatie heeft aanvaard en de gestelde gevolgen daarvan voor haar rekening heeft mogen laten, als hij heeft gedaan.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008