ECLI:NL:OGEAC:2017:30

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
75079/2015 (voorheen 74863)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een deskundigenbericht inzake luchtverontreiniging door olieraffinaderij te Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 10 maart 2017 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de Stichting Humanitaire Zorg Curaçao en de Stichting Schoon Milieu op Curaçao. Deze stichtingen hebben een gezamenlijk voorlopig deskundigenbericht aangevraagd over de bijdrage van de olieraffinaderij Isla aan de luchtverontreiniging in de omgeving. De deskundigen, verbonden aan StAB en TNO, hebben op verzoek van het Gerecht een rapport opgesteld waarin zij de bijdrage van de raffinaderij aan de zwaveldioxide (SO2) concentratie benedenwinds van de raffinaderij hebben onderzocht. De eisers stellen dat de raffinaderij in 2014 meer heeft bijgedragen aan de jaargemiddelde SO2-immissie dan de toegestane 80 μg/m3, en menen dat de opgelegde dwangsom is verbeurd. De verweerster, Refineria Isla (Curazao) S.A., betwist deze claim. Het Gerecht heeft de deskundigen gevraagd om hun bevindingen te onderbouwen en heeft daarbij de voorwaarden uit een eerder vonnis van het Hof van 12 januari 2010 in acht genomen. Na beoordeling van het deskundigenbericht concludeert het Gerecht dat de immissieconcentraties onder de grenswaarde blijven en dat er onvoldoende grond is voor aanvullend onderzoek. De kosten van het deskundigenbericht zijn vastgesteld en de verweerster is opgedragen deze te voldoen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
(voorlopig deskundigenbericht ex art. 176 Rv)
op het verzoek van:

1.de stichting STICHTING HUMANITAIRE ZORG CURAÇAO (SHZC),

2. de stichting
STICHTING SCHOON MILIEU OP CURAÇAO (SMOC),
beiden gevestigd te Curaçao,
verzoeksters,
gemachtigden: mrs. P. van de Laarschot en S.A. in ’t Veld,
--tegen--
de vennootschap naar Venezolaans recht
REFINERIA ISLA (CURAZAO) S.A.,
kantoorhoudend te Curaçao,
verweerster,
gemachtigden: mrs. L.M. Virginia en T.L. Claassens.
Partijen zullen hierna verzoeksters en Isla worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) procesverloop blijkt uit:
- de beschikking van 9 november 2015 (bevel voorlopig deskundigenbericht);
- de beschikking van 30 juni 2016 (toekenning aanvullend voorschot);
- het door de vier benoemde deskundigen (StAB en TNO) gezamenlijk uitgebrachte deskundigenbericht van 24 januari 2017;
- de factuur van StAB van 9 februari 2017;
- de brief van de gemachtigde van verzoeksters van 17 februari 2017;
- de reactie daarop van de gemachtigde van Isla van 21 februari 2017;
- de factuur van TNO van 22 februari 2017;
- de e-mail van de rechter aan de deskundigen van 3 maart 2017;
- de e-mail van de deskundigen aan de rechter van 6 maart 2017 met bijlage, houdende een erratum;
- de e-mail van de rechter aan de gemachtigden van partijen van 9 maart 2017.
2.1.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De deskundigen van StAB en TNO hebben gezamenlijk een deskundigenbericht opgesteld. Het rapport omvat, exclusief bijlagen, 133 pagina’s. De beantwoording van de aan de deskundigen voorgelegde vragen luidt, in de samenvatting door de deskundigen:

Aanleiding voor het verslag
De Stichting Humanitaire Zorg gevestigd te Curaçao en de Stichting Schoon Milieu op Curaçao (eisers) menen dat de ISLA raffinaderij in het jaar 2014 op de locatie Beth Chaim te Curaçao, meer heeft bijgedragen aan de jaargemiddelde SO2-immissie dan de toegestane 80 μg/m3 op leefniveau. Eisers menen daarom dat met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 3.14 van het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 12 januari 2010, de opgelegde dwangsom is verbeurd en aan hen betaald dient te worden. Geïntimeerde Refineria ISLA (Curazao) S.A. bestrijdt dat zij de dwangsom heeft verbeurd. Bij vonnis van 9 november 2015, zaaknummer 75079/2015, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, de heer E.P. Feringa en mevrouw C.P.J. Weemaes, beiden verbonden aan de StAB enerzijds en de heer J.H. Duyzer en de heer S.W. van Ratingen, beiden verbonden aan TNO, anderzijds benoemd tot deskundigen voor het vanuit de eigen expertise verrichten van het onderzoek. Daarbij heeft het Gerecht het aan StAB en TNO overgelaten ieder voor zich een onderzoek te doen dan wel een gezamenlijk onderzoek te doen. StAB en TNO hebben gelet op ieders specifieke deskundigheid besloten tot een gezamenlijk onderzoek.
De vragen van het Gerecht
(…)
1. Hoeveel μg/m3 heeft ISLA in 2014 bijgedragen aan de totale jaargemiddel-de concentratie van zwaveldioxide (SO2) op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij, welke vraag dient te worden beantwoord met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 3.14 van het vonnis van het Hof van 12 januari 2010, luidende:
"In het belang van de handhaafbaarheid van het op te leggen verbod en ter beperking van het risico van executiegeschillen geldt dat de bijdrage van ISLA aan de totale immissie moet worden berekend op de wijze waarop StAB die heeft berekend in haar rapport van 16 juni 2008 onder 8.4, aangevuld met de gewijzigde meteorologische uitgangspunten in het rapport van 10 maart 2009 onder 4.1. Bij die berekening zal van het daadwerkelijke zwavelgehalte van de Cat Cracker-cokes dienen te worden uitgegaan. Voorts moet de totale immissie bij de begraafplaats en elders op leefniveau benedenwinds van de raffinaderij gemeten worden op de wijze waarop de metingen zijn verricht die StAB heeft gebruikt. Gerekend zal steeds moeten worden vanaf de eerste dag van het betreffende kalenderjaar, (…)."
(…)
4. In hoeverre zou uw antwoord op vraag 1 anders luiden indien de grondslagen van de StAB-methode uit 2008 naar de huidige - door u te bepalen - inzichten zouden zijn geactualiseerd, zowel, voor zover van toepassing, wat betreft 1) de locatie van het toetsingspunt, 2) de wijze waarop de procesemissie wordt gemodelleerd, en 3) de meteorologische gegevens?
5. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
Antwoord op de eerste vraag
Conform de gestelde voorwaarden uit het vonnis van het Hof van 12 januari 2010, is de SO2-immissieconcentratie berekend op een locatie aan de rand van de Joodse begraafplaats, met de meteorologische gegevens die in 2009 door Meteoconsult te Wageningen zijn opgesteld en waarbij de fakkelemissies zijn samengevoegd met de restemissie van de SRU's. Onder deze condities is een immissieconcentratie vastgesteld van 56 microgram per m3 op de locatie juist naast Beth Chaim en 48 microgram per m3 ter plaatse van de bebouwde kom aan de Nijlweg. In beide gevallen wordt dus onder de grenswaarde van 80 microgram per m3 gebleven.
(…)
Antwoord op de vierde vraag
Nagegaan is wat er verandert indien de StAB-methode uit 2008 naar de huidige inzichten zouden worden geactualiseerd wat betreft de locatie van het toetsingspunt, de wijze waarop de procesemissie wordt gemodelleerd en de meteorologische gegevens. De uitkomsten zijn als volgt:
• Het effect van het wijzigen van de toetsingslocatie is, zoals in vraag drie aangegeven, dat wanneer op de begraafplaats wordt getoetst, hogere immissieconcentraties worden berekend, waarvan in één geval tot boven de vergunde jaargemiddelde immissienorm.
• Het wijzigen van de modellering met aparte fakkelinvoer leidt tot een verschuiving van het immissiezwaartepunt. Op de getoetste locaties treedt geen overschrijding meer op van de grenswaarde van 80 microgram/m3
• Het effect van het actualiseren van de meteorologische gegevens is zeer groot. In het onderzoek zijn drie verschillende meteosets onderzocht. Op grond van vergelijking met meetwaarden afkomstig van de meetstations te Beth Chaim en Kas Chikitu is een voorkeurset gevonden. Voor alle onderzochte sets - dus ook voor de voorkeurset, al zij het daarbij in geringe mate - geldt dat de immissieconcentratie op een deel van de beschouwde locaties in meer of mindere mate hoger wordt berekend dan 80 μg/m3.
Antwoord op de vijfde vraag
Opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn, zijn de volgende:
• In dit onderzoek is een meteoperiode van één jaar beschouwd. Er is door ons gekeken naar het verschil in windrichting tussen de metingen op vliegveld HATO en een modelberekening op het ISLA terrein. Dit verschil kan oplopen tot zo’n 20 graden en is van grote invloed op de uitkomsten van een immissieberekening. We weten inmiddels dat het verschil in windrichting door de jaren heen ook dergelijke verschuivingen (10 graden) kan vertonen, wat ook invloed heeft op berekende immissies. De meteorologische gegevens van één jaar zijn daardoor waarschijnlijk niet geschikt om een representatieve meteorologie te definiëren. Een geschikte periode lijkt ons 2010 – 2016 teneinde de invloed van variërende windrichtingen over de jaren heen te middelen en korte termijn fluctuaties af te zwakken. Deze methode zou dan overeenkomen met de in Nederland toegepaste methode en representatief zijn voor een immissie die is gemiddeld over een periode van 6 jaar.
• Voor het jaar 2014 lijkt een middeling tussen windrichting uit meting en model een goede overeenkomst met het concentratieverloop op meetlocatie Kas Chikitu te geven. We weten echter niet of dit voor de andere jaren ook waar is. Om een nieuwe meerjarige referentiemeteorologie vast te stellen, is het aan te bevelen dat de sets meteorologische gegevens in meerdere jaren (niet alleen 2014) worden vergeleken met concentratiemetingen en bij voorkeur ook gebaseerd worden op lokale meteorologische metingen.
2.2.
Verzoeksters hebben het Gerecht in hun brief van 17 februari 2017 verzocht vast te stellen dat het verbod van het Hof is overtreden. Voor een dergelijke vaststelling is in de onderhavige procedure, die ertoe strekt een deskundigenbericht te verkrijgen om de bewijspositie te kunnen bepalen, geen plaats.
2.3
Verzoekers hebben in die brief voorts verzocht de deskundigen te verzoeken hun deskundigenbericht op de door verzoeksters genoemde punten aan te passen. Met de reactie van de deskundigen bij hun e-mailbericht van 6 maart 2017 met bijlage, houdende een erratum, is genoegzaam op de door verzoeksters aangedragen punten gereageerd. Voor aanvullend onderzoek en bericht door de benoemde deskundigen is, wederom met inachtneming van het doel van de onderhavige procedure, onvoldoende grond.
2.4.
Gelet op hetgeen in de voorgaande beschikkingen reeds over de kosten is overwogen en gelet op de facturen van de deskundigen, zal over de kosten van het deskundigenbericht worden beslist als hierna omschreven.

3.De beslissing

Het Gerecht:
3.1
stelt vast dat de benoemde deskundigen E.P. Feringa, C.J.P. Weemaes, J.H. Duyzer en S.W. van Ratingen aan de bij beschikking van 9 november 2015 gegeven opdracht hebben voldaan met het door hen (StAB en TNO gezamenlijk) uitgebrachte deskundigenbericht van 24 januari 2017, aangevuld bij hun e-mail van 6 maart 2017 met bijlage, houdende een erratum;
3.2
stelt het honorarium en de kosten voor het deskundigenbericht vast op EUR 112.150 (StAB) en EUR 73.147,50 (TNO) en beveelt Isla om, voor zover dat nog niet is gebeurd, de facturen van 9 februari 2017 ad EUR 37.150 (StAB) en van 22 februari 2017 ad EUR 8.647,50 (TNO) aan de deskundigen te voldoen;
3.3
verklaart de beslissing onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.