ECLI:NL:HR:2017:1332

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
15/05868
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en teruggaafbeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een teruggaafbeschikking. De belanghebbende, een vennootschap onder firma (v.o.f.) met de naam [X], had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 10 november 2015 was gewezen. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van de belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland, die de naheffingsaanslag voor het jaar 2007 en de teruggaafbeschikking voor het jaar 2012 had behandeld.

De belanghebbende stelde één middel voor in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema concludeerde op 30 december 2016 tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het voorgestelde middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest werd uitgesproken in het openbaar door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

14 juli 2017
Nr. 15/05868
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
V.o.f. [X]te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 10 november 2015, nrs. 14/00659 en 14/00660, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Holland (nrs. 13/4931 en 13/4932) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2007 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de ten aanzien van belanghebbende gegeven teruggaafbeschikking inzake omzetbelasting voor het jaar 2012.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 30 december 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2016:1447).

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017.