ECLI:NL:GHARL:2024:4865

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.343.102
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende inzicht in de schuldenlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, dat op 24 juni 2024 werd gewezen. De appellant, die een eenmanszaak en een vennootschap onder firma exploiteert, had een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) om een faillissementsverzoek van een schuldeiser af te wenden. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de appellant onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn schuldenlast. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juli 2024 is gebleken dat de appellant niet alleen schulden had bij verschillende schuldeisers, maar ook betrokken was bij meerdere gerechtelijke procedures. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn goede trouw en dat de omvang van zijn schuldenlast onduidelijk bleef. Het hof heeft de afwijzing van de rechtbank bekrachtigd, omdat de appellant niet voldeed aan de vereisten van artikel 288 Fw, die eisen stelt aan de goede trouw van de schuldenaar. De appellant had weliswaar aangegeven dat hij in loondienst werkt en betalingsregelingen heeft getroffen, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden rondom het ontstaan van de schulden nog niet onder controle waren. Het hoger beroep is daarom afgewezen en het vonnis van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.102
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 313816
arrest van 23 juli 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [appellant]
advocaat: mr. T. Demirdag

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Om het verzoek van Y. [verzoeker faillissement] van 8 april 2024 om [appellant] in staat van faillissement te verklaren af te wenden, heeft [appellant] een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: Wsnp) bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank) ingediend.
1.2.
Bij vonnis van 24 juni 2024 heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij op 1 juli 2024 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 24 juni 2024. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de Wsnp toe te wijzen.
2.2.
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het beroepschrift met 8 bijlagen
- het bericht van mr. Demirdag van 9 juli 2024 met bijlage
2.3.
Verder heeft het hof op 15 juli 2024 een tas met ordners en mappen ontvangen die eerder, op 11 juli 2024, door appellant aan de receptie van het Paleis van Justitie was afgegeven zonder nadere aanduiding van de desbetreffende zaak. Desgevraagd heeft mr. Demirdag diezelfde dag per e-mail een (summier) bijlagenoverzicht (en een kostenoverzicht) toegezonden. Het hof heeft tijdens de zitting op aangeven van appellant dan wel zijn advocaat, enkele stukken uit die tas geraadpleegd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2024, waarbij [appellant] is verschenen samen met zijn echtgenote en zijn schoonvader, bijgestaan door mr. Demirdag.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Feiten en omstandigheden en het oordeel van de rechtbank
3.1.
[appellant] woont samen met zijn echtgenote en hun 1-jarige zoon. Sinds 5 augustus 2021 exploiteert [appellant] een eenmanszaak met de naam [naam1] (hierna: de eenmanszaak). Op 22 september 2022 heeft [appellant] samen met zijn schoonvader een vennootschap onder firma opgericht met de naam [naam1] VOF (hierna: de VOF). Op 13 februari 2023 zijn Alpha Bouw International Holding B.V. (hierna: de holding), [naam1] B.V., Alles voor Bouw B.V. en Active Job B.V. opgericht met onder meer als doel de activiteiten van de eenmanszaak en de VOF onder te brengen in [naam1] B.V.
3.2.
Vanaf oktober 2023 hebben zich verschillende schuldeisers bij [appellant] gemeld. [appellant] heeft volgens de bij het beroepschrift overgelegde crediteurenlijst onder meer schulden bij BMN Bouwmaterialen (ruim € 27.000), [verzoeker faillissement] (ruim € 74.000), [de schuldeiser1] (bijna € 88.000) en [de schuldeiser2] (ruim € 105.000). [appellant] heeft daarnaast verschillende verkeersboetes (CJIB) en schuldeisers met kleinere vorderingen (minder dan € 10.000).
3.3.
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de Wsnp afgewezen omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan van de schulden te goeder trouw is geweest. [appellant] heeft (1) de omvang van de schuldenlast onvoldoende duidelijk gemaakt en (2) niet aannemelijk gemaakt dat hij te goeder trouw is ten aanzien van de wel bekende schuldenlast.
Het standpunt van [appellant]
3.4.
Volgens [appellant] is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat hij niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. [appellant] is, op aanraden van zijn schoonvader, op enig moment in contact gekomen met de heer [de derde] (hierna: [de derde] ), waarna eerst de zoon van [de derde] in februari 2023 en later [de derde] zelf in juli 2023 is aangesteld als bestuurder van de holding. De schulden van [appellant] zijn ontstaan nadat [de derde] bij de ondernemingen van [appellant] betrokken raakte. [appellant] heeft [de derde] in goed vertrouwen toegang gegeven tot alle financiële gegevens en de klantgegevens van zijn vennootschappen. [de derde] heeft misbruik gemaakt van die gegevens door bij klanten van de vennootschappen van [appellant] een andere leverancier aan te prijzen dan de leverancier waar de vennootschappen van [appellant] zaken mee deden. Ook heeft [de derde] voor eigen gewin zaken geregeld met het geld van en onder de naam van de vennootschappen van [appellant] . [de derde] heeft de naam van de vennootschappen van [appellant] zwart gemaakt. Op aandringen van [de derde] zijn door de VOF bovendien twee auto’s geleased bij Hiltermann lease, welke auto’s [de derde] vervolgens heeft verduisterd. [appellant] heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie. Inmiddels is één van de geleasede auto’s gevonden en in beslag genomen door Hiltermann Lease. Daarnaast heeft [de derde] een door [appellant] aan hem uitgeleend bedrag niet terugbetaald. [de derde] is op 28 december 2023 ontslagen als bestuurder van de holding. [appellant] betwist daarnaast het bestaan of de hoogte van een aantal vorderingen. [appellant] heeft zich inmiddels als bestuurder van de besloten vennootschappen en als vennoot van de VOF uitgeschreven en heeft met diverse schuldeisers een regeling getroffen voor de afbetaling van zijn schulden. [appellant] heeft niet verwijtbaar gehandeld zodat zijn verzoek tot toelating tot de Wsnp moet worden toegewezen, aldus steeds [appellant] .
Het oordeel van het hof
3.5.
Het hof stelt voorop dat het op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw aan [appellant] is om aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. [appellant] moet aan de hand van stukken inzichtelijk maken welke schulden hij heeft, aan wie deze schulden verschuldigd zijn, hoe hoog deze (exact) zijn (conform artikel 285 lid 1, aanhef en onder a Fw), wanneer de schulden zijn ontstaan en wat daarvan de redenen zijn geweest. Daarnaast moet hij inzicht geven in de wijze waarop hij zich heeft ingespannen om de schulden te voldoen.
Er is onvoldoende inzicht in de schuldenlast van [appellant]
3.6.
Doordat [appellant] het hof geen volledig inzicht heeft kunnen geven in de omvang van zijn schuldenlast kan het hof de goeder trouw van [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden niet beoordelen. De door [appellant] bij zijn beroepschrift overgelegde schuldenlijst is incompleet. Op de zitting bij het hof verklaarde [appellant] dat hij naast de op de schuldenlijst vermelde schulden ook achterstanden heeft met de betaling van onder meer zijn levensverzekering, telefoonrekening, zorgverzekering, nutsvoorzieningen en hypotheeklasten. Wat het bedrag van de achterstallige betalingen precies is, kon [appellant] op de zitting niet aangeven. Dit zou rond de € 5.000 liggen. Ook bleek op de zitting dat [appellant] nog bij verschillende gerechtelijke procedures betrokken is. [appellant] heeft dagvaardingen (in hoger beroep) ontvangen van partijen die hem in rechte betrekken om betaling van hun vordering te bewerkstelligen. Daarnaast is sprake van twee vonnissen waarin hij is veroordeeld tot betaling van de vorderingen van [de schuldeiser1] en [de schuldeiser2] en waarvan hij met zijn advocaat in beraad is om daartegen in hoger beroep te gaan. Voor een vordering van [de schuldeiser3] , voor wie de eenmanszaak van [appellant] een chalet zou transporteren, plaatsen en afwerken, stelt [appellant] dat niet (de eenmanszaak van) [appellant] als onderaannemer, maar de hoofdaannemer (Bouwma B.V.) de schuldenaar is. Hoewel de rechtbank in een procedure tussen [appellant] en [de schuldeiser3] heeft geoordeeld dat de vorderingen van [de schuldeiser3] moeten worden afgewezen, omdat de overeenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig is ontbonden, heeft [appellant] op de zitting bij het hof verklaard dat hij in die procedure een dagvaarding in hoger beroep heeft ontvangen. Mogelijk volgt uit die procedure alsnog een betalingsverplichting voor [appellant] . Daar komt bij dat niet voldoende duidelijk is welke vorderingen betrekking hebben op [appellant] en welke vorderingen voor rekening van (een van) de vennootschappen of de VOF zouden moeten komen. De (hoogte van de) vordering van Hiltermann Lease op de VOF is nog onbekend. Daarvoor zou [appellant] hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden, waarbij hij dan zijn mede vennoot nog wel zou kunnen aanspreken voor zijn aandeel. Volgens de verklaring van [appellant] komt daarnaast de vordering van Afvaldienst Twente B.V. van ruim € 7.500 deels voor rekening van de [naam1] B.V. Welk gedeelte van de vordering voor rekening van [appellant] komt, heeft [appellant] op de zitting niet kunnen vertellen. Daarnaast heeft [appellant] meermaals aangevoerd dat hij met alle schuldeisers (waarvan hij de vordering niet betwist) betalingsregelingen heeft getroffen, maar heeft hij deze afspraken niet overgelegd.
3.7.
Het hof heeft [appellant] op de ruim twee uur durende zitting de kans geboden om alsnog een juist en volledig inzicht te geven in de omvang van zijn schuldenlast, mede aan de hand van de door [appellant] overgelegde (omvangrijke) stukken. Daarbij merkt het hof op dat de tas met stukken die kort voor de zitting door [appellant] zelf bij het Paleis van Justitie is afgegeven geen zaaknummer, begeleidend schrijven, inventarislijst of verwijzende tabbladen bevatte, waardoor het hof de tas pas de middag voor de zitting ontving en de beoordeling van de stukken flink werd bemoeilijkt. De advocaat van [appellant] heeft nagelaten om erop toe te zien dat deze stukken op de juiste wijze en voorzien van een toelichting bij het hof zijn overgelegd. Bij gebrek aan stukken waaruit blijkt welke schulden [appellant] precies heeft, welke gerechtelijke procedures er nog aanhangig zijn en welke betalingsregelingen [appellant] met zijn schuldeisers heeft getroffen, kan het hof de verklaringen van [appellant] niet op juistheid toetsen. Ook de jaarcijfers van zijn eenmanszaak zijn niet duidelijk. De accountant van [appellant] schrijft in zijn e-mail van 7 juli 2024 over de jaarrekeningen van de eenmanszaak over 2021, 2022 en 2023 dat de jaarrekeningen een vertekend beeld geven, omdat veel onkosten niet zijn onderbouwd. [appellant] heeft op de zitting toegelicht dat de winsten inderdaad niet kloppen, maar dat hij de precieze cijfers van zijn eenmanszaak niet kent.
3.8.
Omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw was, kan zijn Wsnp verzoek vanwege het vereiste van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw niet worden toegewezen.
3.9.
Voor zover [appellant] een beroep doet op de in artikel 288 lid 3 Fw genoemde hardheidsclausule, die de mogelijkheid biedt om een schuldenaar, ondanks het ontbreken van de goede trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden, toch toe te laten tot de Wsnp, oordeelt het hof als volgt. [appellant] heeft toegelicht dat hij inmiddels in loondienst werkt, de laatste tijd geen nieuwe schulden heeft gemaakt, zich aan het budgetplan wenst te houden en zijn best heeft gedaan betalingsregelingen te treffen. Hoewel [appellant] daarmee volgens het hof van goede wil lijkt en hard bezig is om van zijn schulden af te komen, is nog niet voldoende aannemelijk dat [appellant] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van die schulden (met name de problemen rondom [de derde] ) al echt onder controle heeft gekregen. Naast het feit dat zoals hiervoor is overwogen de omvang van de schuldenlast nog niet vaststaat, maakt het hof dat op uit de diverse procedures die nog lopen, het feit dat de schulden allemaal recent zijn ontstaan en het ontbreken van bestendigheid in de nieuwe situatie.
3.10.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 juni 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, H. Wammes en J.G.B. Pikkemaat en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.